Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/2208/TB, 4 november 2015, beroep
Uitspraakdatum:04-11-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/2208/TB

betreft: [klager] datum: 4 november 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. P. Scholte, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 10 juli 2015 van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 30 september 2015, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, is gehoord namens de Staatssecretaris, [...], werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Veiligheid en Justitie. Hoewel
voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.
Klagers raadsman, mr. P. Scholte, heeft op 29 september 2015 laten weten niet ter zitting van de beroepscommissie te zullen verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft beslist klager over te plaatsen naar de Pompestichting te Nijmegen.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Op 6 maart 2008 is klager geplaatst in FPC Oostvaarderskliniek te Almere. Op 5 januari 2012 is klager, op verzoek van
FPC Oostvaarderskliniek, overgeplaatst naar FPC De Kijvelanden te Poortugaal (hierna: De Kijvelanden). De Kijvelanden heeft op 25 juni 2015 aan de Staatssecretaris verzocht om klager over te plaatsen naar de Pompestichting. De Staatssecretaris heeft op
10 juli 2015 beslist tot overplaatsing van klager naar de Pompestichting, welke overplaatsing op 20 juli 2015 is gerealiseerd.

3. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. In de bestreden beslissing staan geen overwegingen die zien op de vereisten als vermeld in artikel 11 van de Bvt. Alleen al om deze reden kan het besluit niet in stand blijven. Hierbij komt dat klager
geen netwerk heeft in de regio Nijmegen; hij heeft dus niets te zoeken in de Pompestichting. Klager heeft wel een netwerk in de regio Amsterdam en het heeft dan ook zijn voorkeur om in een inrichting in die regio te worden geplaatst.

Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep het volgende standpunt ingenomen. Klager heeft sinds hij in de tbs verblijft elke vorm van behandeling geweigerd. Tevens heeft hij een forse somatische problematiek (schedelbasisfractuur, ernstig
longemfyseem en chronische pijnklachten). Hij weigert zich evenwel te laten onderzoeken in het ziekenhuis. Ondanks zijn fysieke beperkingen kan hij gevaarlijk gedrag vertonen, waardoor hij altijd door twee personeelsleden wordt benaderd. De Kijvelanden
heeft verscheidene pogingen ondernomen om klager te motiveren voor een resocialisatietraject. Een onderzoek naar de mogelijkheden tot voorwaardelijke beëindiging (in 2013) en een onderzoek naar de mogelijkheden van proefverlof (in 2014) hebben tot
niets
geleid. In het laatste kwartaal van 2014 heeft klager zich zeer dreigend gedragen. Dit is voor De Kijvelanden reden geweest haar advies om opnieuw de mogelijkheden voor een voorwaardelijke beëindiging te onderzoeken in te trekken. De Kijvelanden ziet
geen mogelijkheden voor behandeling meer voor klager. Klager heeft ook zelf te kennen gegeven De Kijvelanden te willen verlaten, maar elke mogelijkheid daartoe wijst hij van de hand. Gelet op de stagnatie in zijn behandeling is overplaatsing naar een
andere kliniek, waar hem de nodige somatische zorg kan worden geboden en waar hij verantwoord kan resocialiseren, geïndiceerd. Plaatsing in een instelling in klagers regio van herkomst is niet mogelijk gebleken. In zijn regio is alleen een
GGZ-instelling met een FPA, maar die instelling heeft geweigerd klager op te nemen omdat risico’s onvoldoende kunnen worden afgedekt. Er is voor overplaatsing naar de Pompestichting gekozen, omdat die inrichting een behandelafdeling heeft die in staat
is de combinatie van somatische problemen en persoonlijkheidsproblematiek van klager te behandelen. Daarbij zijn de uitstroomopties daar, gezien zijn somatische problematiek, beter dan in De Kijvelanden. Plaatsing in de Oostvaarderskliniek was geen
optie, omdat zijn behandeling daar eerder is gestagneerd. De Staatssecretaris heeft terecht het belang van voortzetting van de behandeling laten prevaleren boven klagers regionale voorkeur.

4. De beoordeling
Bij de overplaatsing van ter beschikking gestelden dient de Staatssecretaris, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de ter beschikking gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

De Staatssecretaris heeft de beslissing tot overplaatsing van klager genomen op basis van het verzoek van De Kijvelanden van 25 juni 2015 tot overplaatsing van klager. Uit dit verzoek komt naar voren dat klager, die in januari 2012 – nadat zijn
behandeling in de Oostvaarderskliniek (als gevolg van zijn weigerachtige opstelling) was gestagneerd – voor een nieuwe behandelpoging is overgeplaatst naar De Kijvelanden, in díe kliniek stelselmatig zijn behandeling heeft afgehouden, zodat
behandeling
wederom niet van de grond is gekomen. De inrichting heeft pogingen ondernomen om met klager tot een resocialisatietraject te komen maar onderzoeken naar de mogelijkheden van een voorwaardelijke beëindiging dan wel van proefverlof hebben geen resultaat
opgeleverd. Op 19 december 2014 had De Kijvelanden (opnieuw) geadviseerd om de dwangverpleging voorwaardelijk te beëindigden en klager in een vervolgvoorziening te plaatsen. Echter, eind december 2014 heeft klager zich gedurende een periode aanhoudend
(be)dreigend gedragen; dit gedrag heeft ertoe geleid dat de inrichting haar advies om de dwangverpleging voorwaardelijk te beëindigen heeft ingetrokken, omdat zij plaatsing van klager in een vervolgvoorziening niet (langer) verantwoord achtte.

Uit het vorenstaande volgt dat de verscheidene pogingen van De Kijvelanden om tot een behandeling en/of resocialisatietraject te komen, zijn mislukt (mede) als gevolg van klagers (dreigende) gedrag en weigerachtige houding ten aanzien van behandeling.
Naar het oordeel van de beroepscommissie kon van De Kijvelanden in redelijkheid niet worden verwacht wederom met klager een behandel- en resocialisatietraject in te gaan. Gelet hierop kan de beslissing van de Staatssecretaris om klager over te plaatsen
naar een andere inrichting teneinde vandaaruit een nieuwe behandel- en resocialisatiepoging te ondernemen niet worden aangemerkt als onredelijk of onbillijk.

Voorts is de beroepscommissie van oordeel dat de Staatssecretaris in redelijkheid heeft kunnen beslissen om klager over te plaatsen naar de Pompestichting. Immers, een overplaatsing naar de FPA van GGZ Noord-Holland Noord, de enige instelling met een
FPA in klagers regio van herkomst, bleek (na onderzoek) niet haalbaar; overplaatsing naar de Oostvaarderskliniek, het FPC dat het meest in de buurt ligt van klagers regio van herkomst, werd gelet op het verleden van klager aldaar niet wenselijk geacht.
Hierbij komt dat de Pompestichting, zo blijkt uit het schrijven van 14 juli 2015 van het hoofd behandeling en bedrijfsvoering van De Kijvelanden, beschikt over een behandelafdeling waar klagers persoonlijkheidsproblematiek alsook zijn somatische
problemen tezamen kunnen worden behandeld alsmede over goede uitstroomopties voor klager.

Het hiervoor overwogene leidt tot de slotsom dat de beslissing om klager over te plaatsen naar de Pompestichting niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, drs. W.A.Th. Bos en mr. R. van de Water , leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 4 november 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven