Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/1707/TA, 25 november 2015, beroep
Uitspraakdatum:25-11-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/1707/TA

betreft: [klager] datum: 25 november 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. D.W.H.M. Wolters, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 22 mei 2015 van de beklagcommissie bij FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 30 oktober 2015, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, is gehoord mr. D.W.H.M. Wolters, raadsman van klager.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord.
Het hoofd van de inrichting heeft bericht te zijn verhinderd ter zitting te verschijnen en heeft op 27 oktober 2015 een schriftelijke reactie op het beroep gegeven dat aan klager en zijn raadsman is doorgezonden.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag, voor zover in beroep aan de orde, betreft separatie met cameratoezicht op 9 december 2014.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Het gaat klager met name om de duur van de separatie. Hem is op enig moment gezegd dat de separatie kon eindigen maar dat dit niet ging omdat er geen
plek was op de afdeling Eems I. Daardoor is pas twee dagen later de separatie beëindigd. De door de inrichting overgelegde stukken bieden enige ruimte voor klagers verklaring dat op 11 december 2014 werd toegewerkt naar terugkeer op de afdeling en dat
er geen ruimte was in de personele bezetting om klagers separatie ongedaan te maken. In die zin heeft de separatie onnodig lang, tot 13 december 2014, geduurd. Klagers gemoedstoestand gaf geen aanleiding om de separatie tot 13 december 2014 te laten
voortduren. Klager is ook niet tegemoetgekomen door een tv of zijn normale kleding in de separeerruimte toe te staan; als dat wel was gebeurd zou dat in de stukken hebben gestaan.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De duur van de separatie is enkel afhankelijk geweest van klagers gemoedstoestand en de wijze waarop hij in contact stond met de
sociotherapie van zijn afdeling. Onjuist is dat klager langer is gesepareerd omdat op de afdeling Eems I geen plek zou zijn. Al vanaf het moment dat klager is gesepareerd waren plekken op die afdeling beschikbaar. Uit de decursus 9 - 13 december 2014
blijkt dat de psychiater op 11 december 2014 heeft geconcludeerd dat terugkeer van klager naar normale omstandigheden in gang kan worden gezet. Alvorens daartoe kan worden beslist moet overleg plaatsvinden met de behandelcoördinator en de sociotherapie
van zowel de eigen afdeling als de afdeling Eems I. De behandelcoördinator van de afdeling Eems I heeft klager op vrijdag 12 december 2014 om 16.35 uur gezien en het standpunt ingenomen dat klager gemotiveerd lijkt om zijn traject weer op te pakken.
Deze behandelcoördinator heeft in het midden gelaten of klager op de afdeling Eems I diende te worden geplaatst, maar heeft wel aangegeven dat een dergelijke overplaatsing op dat moment logistiek niet mogelijk was. Gezien het tijdstip en de beschikbare
medewerkers was overplaatsing diezelfde avond namelijk niet te realiseren. De definitieve beslissing over de beëindiging van de separatie lag bij de psychiater, die klager op 13 december 2014 heeft bezocht nadat de psychiater eerst een gesprek heeft
gehad met de sociotherapie van de eigen afdeling en van de afdeling Eems I. De psychiater heeft klager toen meegedeeld dat hij op basis van zijn gemoedstoestand niet meer separeerwaardig was. Diezelfde dag is de separatie beëindigd en is klager
overgeplaatst naar de afdeling Eems I.

3. De beoordeling
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Niet aannemelijk is geworden dat klagers separatie langer dan nodig heeft geduurd omdat er geen plek was
op de afdeling Eems I. Uit de verklaringen namens het hoofd van de inrichting blijkt dat eerst op 13 december 2014 door de daartoe bevoegde psychiater de aan het hoofd van de inrichting of zijn vervanger voorbehouden beslissing tot het opheffen van de
separatie is genomen en dat dit geen verband hield met de beschikbaarheid van plaatsen op de afdeling Eems I.
Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, prof. dr. H.J.C. van Marle en mr. J.M.L. Niederer, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 25 november 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven