Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/1087/GB, 13 november 2002, beroep
Uitspraakdatum:13-11-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 02/1087/GB

Betreft: [klager] datum: 13 november 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 30 mei 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], geboren op [1972], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 10 mei 2002 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar een half open inrichting (hierna: h.o.i.) afgewezen.

2. De feiten
2.1. Klager is sedert 6 december 2000 gedetineerd. Vanuit de gevangenis Zuyderbos te Heerhugowaard is hij op 13 februari 2002 overgeplaatst naar de gevangenis Esserheem te Veenhuizen, waar een regime van algehele gemeenschap geldt.

2.2. Klager ondergaat een gevangenisstraf van drie jaar met aftrek. De tenuitvoerlegging van deze straf is aangevangen op 31 oktober 2001. Aansluitend dient hij een straf van 3 maanden te ondergaan. De wettelijk vroegst mogelijkev.i.-datum valt op of omstreeks 2 februari 2003. Aansluitend dient hij eventueel een subsidiaire hechtenis van 76 dagen en 42 dagen gijzeling op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften teondergaan.

3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep tegen de afwijzing van het verzoek tot plaatsing overplaatsing naar een half open inrichting als volgt toegelicht.
Klager voldoet, gelet op het plaatsingsvoorstel d.d. 8 april 2002, aan de voorwaarden gesteld in artikel 3, tweede lid van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing gedetineerden en de uitzonderingen genoemd in artikel 3,derde lid van de Regeling zijn (kennelijk) niet van toepassing. De selectiefunctionaris heeft bij het nemen van de beslissing echter meer gewicht toegekend aan de aanwijzingen ex artikel 15, vierde lid van de Pbw van het openbaarministerie, inhoudende dat indien (regimair) verlof zou worden verleend een confrontatie wordt gevreesd met de slachtoffers van het delict. Door klager wordt gesteld dat daarvan geen sprake kan zijn omdat de slachtoffers, zoalsblijkt uit de als bijlagen gevoegde stukken, uit Nederland zijn vertrokken. Uit niets blijkt dat de slachtoffers weer zouden zijn teruggekeerd naar Nederland. Door de selectiefunctionaris is gesteld dat klager het openbaarministerie moet benaderen omtrent de verblijfplaatsen van de slachtoffers. In een dergelijke zaak heeft het openbaar ministerie geen weet van actuele verblijfplaatsen van slachtoffers uit een strafzaak die al lang en breedonherroepelijk is. De doorslaggevende reden voor de afwijzing van het voorstel tot plaatsing in een h.o.i. blijkt niet voldoende valide te zijn.
Klager kan in de gevangenis Esserheem niet aan zijn toekomst en aan de relatie met vrouw en zoontje werken. Regimair verlof voorkomt dat hij plotseling voor de deur staat bij zijn gezin. Voorts is klager bezig om betalingsregelingente treffen voor openstaande boetes en, als die zijn getroffen, hoeft hij nog maar zo’n negen maanden in detentie te verblijven.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Bij de vooralsnog negatieve beslissing hebben een aantal punten een rol gespeeld. Hoewel het gedrag van klager in de gevangenis Esserheem op zich acceptabel was, wordt in de rapportage aangegeven dat klager in zijn opstelling tochregelmatig grensverleggend en dwingend bezig kan zijn en daarbij wat moeilijk te structureren is. Dit was ook het geval in de inrichtingen, waar klager eerder verbleef. Daarnaast heeft in belangrijke mate de visie van het openbaarministerie een rol gespeeld. Het openbaar ministerie is tegen verlofverlening omdat men confrontatie vreest met de slachtoffers van het delict. Vooral dit laatste punt is van doorslaggevende betekenis. Plaatsing in een h.o.i. kanaan de orde komen indien een verlof goed is verlopen. Gedacht wordt aan een plaatsing in een h.o.i. in het laatste jaar van klagers detentie. Klager is erop gewezen dat, gelet op hetgeen hij heeft aangevoerd omtrent deverblijfplaats van de slachtoffers, het verstandig lijkt om het openbaar ministerie hierover te benaderen. Klager heeft aangegeven zijn boetes snel te zullen betalen maar van de 219 dagen zijn slechts 31 dagen betaald. Wel biedthet betalen van dit gedeelte van de boetes hem nu de mogelijkheid verlof in het kader van de AVG aan te vragen. Klagers ontslagdatum is nu 9 juli 2003.

4. De beoordeling
4.1. Op grond van artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (15 augustus 2000, nummer 5042803/00/DJI), die op 1 oktober 2000 in werking is getreden, komen naast zelfmelders voor plaatsing ineen beperkt beveiligde inrichting in aanmerking gedetineerden die een beperkt vlucht- en maatschappelijk risico vormen, een strafrestant hebben van maximaal achttien maanden en beschikken over een aanvaardbaar verlofadres.

4.2. In de Memorie van Toelichting op dit artikel staat dat bij de plaatsing in zeer beperkt en beperkt beveiligde inrichtingen de beoordeling of de gedetineerde geschikt is tot terugkeer in de samenleving een belangrijke rolspeelt. Indicator bij de beoordeling daarvan is of de gedetineerde reeds eerder tijdens de huidige detentie met goed resultaat bewegingsvrijheid (onbegeleid) buiten de inrichting heeft genoten (algemeen verlof, schorsing van depreventieve hechtenis, incidenteel verlof, strafonderbreking), alsmede of zich daarna omstandigheden hebben voorgedaan die aan deze indicator ernstig afbreuk doen. Gelet op het open karakter van de inrichting of afdeling spelen deaard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict en de

persoonlijkheid van de gedetineerde een rol bij de beoordeling of betrokkene geschikt is voor plaatsing in een zeer beperkt of beperkt beveiligde inrichting of afdeling.

4.3. De beroepscommissie overweegt dat de selectiefunctionaris het voorstel om klager in een h.o.i. te plaatsen heeft afgewezen in verband met klagers gedrag dat regelmatig als grensverleggend en dwingend kan worden bestempeld enhet negatieve advies van het openbaar ministerie.
De beroepscommissie is van oordeel dat, gelet op dit advies en met name het feit dat nog niet is gebleken dat klager met goed resultaat bewegingsvrijheid (onbegeleid) buiten de inrichting heeft genoten, de op de onder 3.2 genoemdegronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris niet in strijd is met de wet en deze, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 13 november 2002

secretaris voorzitter

Naar boven