Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/1420/TA, 2 november 2015, beroep
Uitspraakdatum:02-11-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/1420/TA

betreft: [klager] datum: 2 november 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. B.R. Koenders, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 8 mei 2015 van het hoofd van de Pompestichting te Nijmegen, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken.

Ter zitting van de beroepscommissie van 13 oktober 2015, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, is gehoord [...], juridisch medewerker. Als toehoorder was aanwezig [...], stagiaire bij de Pompestichting.

Klager heeft afstand gedaan van het recht om ter zitting te verschijnen. Klagers raadsman mr. B.R. Koenders is evenmin ter zitting verschenen.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
Het beklag betreft de beslissing tot het toepassen van een a-dwangbehandeling.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Er is geen sprake van een dusdanig gevaar veroorzaakt door de stoornis die zonder de hoog gedoseerde dwangmedicatie niet binnen een redelijke termijn zou kunnen worden afgewend. De beslissing is onjuist en onvoldoende gemotiveerd. Dit klemt temeer nu
het een zeer vergaande maatregel betreft. Er is niet voldaan aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De tekst van de bestreden beslissing is gelijk aan die van de eerdere beslissing van januari 2015 die niet ten uitvoer is
gelegd. Klager is in januari 2015 al akkoord gegaan met een verhoging van de dosering Zypadhera. Het is onvoldoende duidelijk waaruit het af te wenden gevaar bestaat. Verwezen wordt naar oudere incidenten, terwijl het inmiddels beter met klager gaat en
er geen incidenten van recente datum zijn. Er is geen sprake van escalerende onveilige situaties. Hij werkt en de uren, die hij werkt, zijn inmiddels uitgebreid. Voor zijn werk komt hij op verschillende plaatsen in de inrichting. Daarnaast sport hij.
De beslissing betreft geen uiterst redmiddel, maar een drukmiddel. Klager is bereid de medicatie en ook de hogere dosering van de medicatie in te nemen. De effecten van de hogere dosering moeten nog gemeten worden.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het volgende standpunt ingenomen.
Klager weigerde aanvankelijk de medicatie in te nemen en/of smokkelde bij de vrijwillige inname van de medicatie. De medicatie is noodzakelijk om te voorkomen dat klagers behandeling vastloopt en dat klager in een longstayvoorziening wordt
geplaatst. Klager heeft een waanstoornis. Door angst en achterdocht komt een vertrouwensrelatie in de behandeling niet tot stand. Klager heeft gebrek aan ziekte- en probleembesef waardoor adequate behandeling van de problematiek en het bewerken van het
delictrisico onmogelijk blijken. Klager is intern overgeplaatst om hem een prikkelarme omgeving aan te bieden. Een rust- en insluitings-programma zijn ingezet. Zijn bewegingsvrijheid is beperkt om conflicten, die uitlopen op escalerende onveilige
situaties, te voorkomen. Klager heeft een traject van cognitieve gedragstherapie gevolgd ter bewerking van zijn wanen. Dit alles heeft echter onvoldoende effect gehad. De ervaring van het behandelteam was ten tijde van de bestreden beslissing dat
klager
de vrijwillige inname van medicatie niet lang kon volhouden. De eerdere beslissing van januari 2015 is niet tenuitvoergelegd omdat klager aangaf de medicatie vrijwillig in te willen nemen, maar klager was niet in staat dat vol te houden.
Dwangmedicatie was ten tijde van de bestreden beslissing ultimum remedium gezien de uitzichtloosheid van de situatie. Op dit moment neemt klager vrijwillig medicatie in. Wekelijks heeft hij een depot Zypadhera. Dit gaat volgens klager goed omdat er
niet
meer met hem over medicatie wordt gesproken. Hij sport en werkt.
Er is verlof aangevraagd. Doel van de dwangmedicatie was om de ontstane impasse te doorbreken. Klager ervaart nu ook zelf dat alles beter gaat. Zijn behandeling is vlot getrokken. Gehoopt wordt dat klager blijft meewerken.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 16c in verbinding met artikel 16b, onder a, Bvt kan het hoofd van de inrichting beslissen tot het toepassen van een zogenoemde a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat zonder die behandeling het gevaar, dat de stoornis van de
geestvermogens de verpleegde doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. De a-dwangbehandeling is er vooral op gericht te voorkomen dat een verpleegde langdurig in een inrichting moet verblijven. Er behoeft geen sprake te
zijn van een acuut dreigend gevaar zoals bij de overige vormen van dwangbehandeling.

Op grond van artikel 16c, tweede lid, Bvt dient ten behoeve van de beslissing tot het toepassen van een a-dwangbehandeling te worden overgelegd:
- een verklaring van de behandelend psychiater, alsmede
- een verklaring van een psychiater die de verpleegde met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht maar niet bij diens behandeling betrokken was.
Uit deze verklaringen dient te blijken dat:
- de persoon op wie de verklaring betrekking heeft, is gestoord in zijn geestvermogens en
- dat een geval zich voordoet als bedoeld in artikel 16b, onder a, Bvt.
De verklaringen moeten met redenen zijn omkleed en ondertekend.

De beroepscommissie is van oordeel dat aan bovenstaande eisen is voldaan.

De toepassing van a-dwangbehandeling dient te voldoen aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid.
De beroepscommissie is van oordeel dat ook aan die eisen is voldaan en dat de inrichting de toediening van dwangmedicatie ten tijde van de bestreden beslissing terecht heeft gezien als een laatste mogelijkheid om de sinds lange tijd bestaande
behandelimpasse te doorbreken en een plaatsing in een longstayvoorziening te voorkomen.
Naar het oordeel van de beroepscommissie kan de beslissing van het hoofd van de inrichting tot toediening van a-dwangbehandeling bij afweging van alle in aanmerking komende belangen niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal
derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, voorzitter, drs. J.E. Wouda en mr. R. van de Water, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 2 november 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven