Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/3209/GV, 19 oktober 2015, beroep
Uitspraakdatum:19-10-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/3209/GV

betreft: [klager] datum: 19 oktober 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 23 september 2015 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht. Het was niet slim om terug te keren naar Nederland. Hij mist zijn moeder. De openstaande zaak die binnenkort wordt behandeld heeft te maken met zijn illegale verblijfsstatus. Als aan klager
strafonderbreking
wordt verleend, verblijft hij niet meer illegaal in Nederland.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager heeft zich niet gehouden aan de voorwaarden verbonden aan strafonderbreking. Op 2 oktober 2012 is aan klager strafonderbreking verleend. Op 29 mei 2015 is klager
teruggekeerd in Nederland en op
30 mei 2015 is hij opnieuw ingesloten. Gevolg is dat het restant van de aan hem opgelegde onherroepelijke gevangenisstraf ten uitvoer wordt gelegd. Klager was bekend met de gevolgen.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Ter Apel heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van twee jaar, wegens witwassen en opzettelijke overtreding van de Opiumwet. De einddatum van zijn detentie is thans bepaald op 24 mei 2016.

Op grond van artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) kan aan een vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland strafonderbreking voor onbepaalde tijd worden verleend. In het geval van klager kan na
ommekomst van de helft van de aan hem opgelegde vrijheidsstraf strafonderbreking worden verleend.
Aan deze strafonderbreking wordt de voorwaarde verbonden dat de betreffende vreemdeling niet naar Nederland terugkeert. Doet hij dat toch, dan wordt de tenuitvoerlegging van de straf hervat.

Klager heeft eerder, op 2 oktober 2012, strafonderbreking op grond van artikel 40a van de Regeling verleend gekregen en is in strijd met de daaraan verbonden voorwaarde op 29 mei 2015 in Nederland teruggekeerd. Op 30 mei 2015 is hij wederom ingesloten.
Thans heeft hij opnieuw om strafonderbreking verzocht. Dit verzoek is op 23 september 2015 door de Staatssecretaris afgewezen.

De beroepscommissie is van oordeel dat, indien een vreemdeling die strafonderbreking op grond van artikel 40a van de Regeling verleend heeft gekregen en in strijd met de daaraan verbonden voorwaarde na enige tijd terugkeert naar Nederland, deze
vreemdeling in beginsel niet meer in aanmerking komt voor een nieuwe strafonderbreking. Dat zou immers het middel van strafonderbreking voor vreemdelingen zonder geldige verblijfstitel ongeloofwaardig maken. Naar het oordeel van de beroepscommissie
zouden slechts zeer uitzonderlijke omstandigheden een hernieuwde strafonderbreking op grond van artikel 40a van de Regeling kunnen rechtvaardigen. Dergelijke uitzonderlijke omstandigheden zijn niet aangevoerd of aannemelijk geworden. Gelet daarop kan
de
beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt en zal het beroep ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. van Eijk, secretaris, op 19 oktober 2015

secretaris voorzitter

Naar boven