Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/1439/GB, 21 augustus 2015, beroep
Uitspraakdatum:21-08-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/1439/GB

betreft: [klager] datum: 21 augustus 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. B.W.J. Krämer, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 11 mei 2015 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Klager is, bijgestaan door zijn raadsman mr. J. de Vries, op 24 juli 2015 door leden van de Raad gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft beslist tot plaatsing van klager als preventief gehechte in de extra beveiligde inrichting (EBI) te Vught.

2. De feiten
2.1. Klager is sedert 24 januari 2013 gedetineerd. Hij verbleef in het huis van bewaring (h.v.b.) van de locatie Zoetermeer. Op 11 mei 2015 is hij geplaatst in de EBI te Vught.

2.2. Klager is op 1 mei 2015 in eerste aanleg veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf.

3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep tegen de beslissing hem te plaatsen in de EBI als volgt toegelicht. De aangetroffen tekening betreft niet (een gedeelte van) een plattegrond van de locatie Zoetermeer, maar een plattegrond van een plaats
delict, die een rol speelt bij de verdenking die er op klager rust. Klager heeft geen ontvluchtingsplannen en er is ten aanzien van hem geen (extreem) vluchtrisico.
Het standpunt dat de tekening de locatie Zoetermeer zou betreffen wordt niet nader onderbouwd, evenals het standpunt dat de plattegrond geen plaats delict zou zijn.
In verband met de strafzaak heeft klager samen met zijn raadsvrouw die hem in zijn strafzaak vertegenwoordigt veel tekeningen gemaakt. Deze tekeningen maakten ze op papier en werden meestal weer verscheurd. De aangetroffen tekening op de folie betreft
een plattegrondschets van een plaats delict in Amsterdam. Er zijn loop- en rijrichtingen in opgenomen. Klager heeft direct aangegeven dat de tekening gemaakt is in het kader van zijn strafzaak. De tekening is gemaakt op folie waarin hij zijn laptop ter
bescherming vervoert als hij bezoek heeft van zijn raadsvrouw. Klager wist dat er een celinspectie zou plaatsvinden en zou een plattegrond dus niet onder zijn matras hebben verstopt. Hij wordt vervoerd door middel van Bijzonder Ondersteunings Team
(BOT)-transport en kan het buitenterrein van de locatie Zoetermeer dus niet gezien hebben. Niemand bij de Nationale Politie heeft verklaard dat de tekening de locatie Zoetermeer betreft. Het is onvoldoende duidelijk geworden dat de tekening de locatie
Zoetermeer betreft. De plaatsing in de EBI is derhalve onevenredig zwaar en niet gerechtvaardigd. Wanneer de beroepscommissie het beroep ongegrond verklaart, wordt het voorwaardelijk verzoek gedaan dat de beroepscommissie de originele tekening bekijkt.

3.2. Ter hoorzitting van 24 juli 2015 heeft de raadsman een verklaring van mevrouw mr. Ficq van 22 juli 2015 overgelegd, waarin zij - kort samengevat - verklaart dat gedurende haar gesprekken met klager geregeld samen verduidelijkingstekeningen van
plaatsen delict werden vervaardigd. Deze tekeningen werden door klager zelf bewaard.

3.3. In het selectievoorstel van de directeur van de locatie Zoetermeer is aangegeven dat op klagers cel materiaal is gevonden dat in samenwerking met het Gedetineerde Recherche Informatie Punt (GRIP) is onderzocht. Voor de directeur is het
aannemelijk dat dit materiaal een tekening betreft van het buitenterrein van de locatie Zoetermeer met onder andere opstelplaatsen en rijrichtingen van transporten. Klager staat op de lijst gedetineerden met een vlucht-/maatschappelijk risico (GVM) met
de status hoog en er zijn eerder in een andere inrichting soortgelijke tekeningen gevonden en toen gelinkt aan een serieuze poging tot ontvluchting. Na intern overleg en overleg met het GRIP is besloten om een voorstel te doen tot plaatsing in de EBI.

3.4. De selectiefunctionaris die klager op 7 mei 2015 heeft gesproken in het kader van het voorstel tot plaatsing in de EBI heeft het volgende bericht. Klager heeft veel te vertellen omdat hij niet naar de EBI wil. Omdat zijn buurman de nacht
voorafgaande aan de celinspectie naar de isoleercel werd gebracht, had klager tijd genoeg gehad om iets te laten verdwijnen. Onder zijn matras lagen zes plastic tasjes van het BAD en een soort beschermfolie van groot formaat. De beschermfolie bewaarde
hij in de plastic tasjes, dus het is goed mogelijk dat dit niet eerder is opgemerkt. Hij weet dat er tijdens een celinspectie direct onder het matras gekeken wordt. Wanneer klager zijn laptop meeneemt naar zijn raadsvrouw wikkelt hij deze in de
beschermfolie. De tekening betreft een situatieschets behorend bij zijn strafzaak. Zijn raadsvrouw heeft dit bevestigd. De woorden ‘opstapplaatsen’ en ‘rijrichtingen’ zijn klagers eigen woorden. Hij heeft direct gezegd dat de tekening een opstelplaats
van een Audi betreft, die de hoek omging in de aangegeven rijrichting. Als het echt een plattegrond van de locatie Zoetermeer is, vraagt klager zich af waarom de inrichting er negen dagen over heeft gedaan om met een verklaring te komen. Als klager zou
willen ontvluchten, zou hij eerder een plattegrond van de binnenkant van de inrichting maken. Hij kent de buitenkant niet, want hij wordt vervoerd met BOT-transport. De tekening moet vergeleken worden met de tekening die gevonden is in 2013. Klager
geeft aan goed gedrag te vertonen in de inrichting. De vorige keer begreep hij dat hij in de EBI is geplaatst, maar nu is er niets op grond waarvan hij in de EBI geplaatst moet worden. Klager wil niet ontvluchten en geeft aan nergens naartoe te kunnen
als hij zou vluchten.

3.5. De selectiefunctionaris heeft bericht dat tijdens een celinspectie op 23 april 2015 onder klagers matras een getekende plattegrond is aangetroffen. Het betreft een getekende plattegrond op beschermfolie, dat wordt gebruikt als
verpakkingsmateriaal om producten te beschermen. Na bestudering van de tekening door medewerkers van de locatie Zoetermeer is door hen vastgesteld dat het een situatieschets van de locatie Zoetermeer betreft. In de situatieschets is de buitensituatie
van de locatie Zoetermeer herkend met daarop aangegeven opstelplaatsen en rijrichtingen van transporten. Door de medewerkers zijn nummers op de tekening gezet zoals zij de tekening verklaren. Toen klager met de tekening geconfronteerd werd, reageerde
hij emotioneel en vertelde hij dat hij de tekening tijdens een bezoek van zijn raadsvrouw had gemaakt om zijn zaak te bespreken. De tekening zou volgens hem al zeker een maand op zijn cel hebben gelegen. Tijdens celinspecties op 9 en 12 april 2015 is
er
ook onder het matras gekeken, maar de tekening is niet aangetroffen. De tekening is door het GRIP voorgelegd aan het onderzoeksteam van de Nationale Politie van de strafzaak van klager. Het onderzoeksteam heeft een plaats delict niet in de tekening
herkend. Klager is voorgesteld voor plaatsing in de EBI omdat de directeur van de inrichting in samenwerking met het GRIP de gevonden tekening heeft onderzocht. Voor hem is het zeer aannemelijk dat de tekening een situatieschets betreft van het
buitenterrein van de inrichting met opstelplaatsen en rijrichtingen van transporten. Klager heeft een GVM status hoog in verband met vluchtgevaar. Al eerder waren er tijdens zijn verblijf in detentie concrete plannen om klager, al dan niet met behulp
van buitenaf, te helpen ontvluchten. Bij de broer van klager werden briefjes met instructies en een tekening gevonden van een situatieschets van een inrichting, zo blijkt uit GRIP-rapporten van 28 mei 2013 en 19 december 2013. Naar aanleiding daarvan
is
klager op 19 juni 2013 in de EBI geplaatst. Hij heeft daar een periode van anderhalf jaar verbleven.
De noodzaak tot plaatsing in de EBI is aan de orde geweest in de vergadering van de selectie-adviescommissie EBI van 7 mei 2015. Uit de beschikbare informatie bleek dat klager moet worden aangemerkt als vluchtgevaarlijk. Naast het feit dat er eerder
concrete plannen waren om klager al dan niet met behulp van buitenaf te helpen ontvluchten is klager zeer recent veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf voor zijn rol bij de dubbele liquidatie in de Staatsliedenbuurt eind 2012. De rechtbank
hekelde het gemak en de koelbloedigheid en het kille, ongekend gewelddadige handelen van de daders, die met een zwaar kaliber vuurwapens het vuur openden op hun slachtoffers, waarbij de kogels rondvlogen door de buurt. Klager kan beschikken over geld,
macht en middelen om een ontvluchting te (laten) organiseren. In geval van ontvluchting zou er sprake zijn van een onaanvaardbaar maatschappelijk risico, maatschappelijke onrust en van een ernstig geschokte rechtsorde, nog afgezien van de consequenties
van de wijze waarop invulling zou worden gegeven aan een (gewelddadige) ontvluchting. De selectiefunctionaris verzoekt het beroep ongegrond te verklaren.

3.6. De selectiefunctionaris heeft op 22 juli 2015 een proces-verbaal van bevindingen ingestuurd waarin hoofdinspecteur [...] aangeeft in de tekening geen plaats delict te herkennen. “Geen van de plaatsen delict komt overeen met de tekening. Het
meest aannemelijk is dat de tekening de rechtbank in Amsterdam Osdorp betreft, zijnde de extra beveiligde rechtbank, genaamd ‘de Bunker’.”

4. De beoordeling
4.1. De EBI is aangewezen als h.v.b. en gevangenis voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap, een individueel regime en een extra beveiligingsniveau.

4.2. Op grond van artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden kunnen in de extra beveiligde inrichting gedetineerden worden geplaatst die:
a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of
b. bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is.

4.3. Artikel 26 van voornoemde Regeling noemt de voorwaarden die in acht worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in een EBI en de beslissing tot verlenging van het verblijf in een EBI elke zes maanden daarna.

4.4. Namens klager is het voorwaardelijk verzoek gedaan dat de beroepscommissie de originele tekening op de beschermfolie bekijkt. De beroepscommissie wijst dit verzoek af, nu de noodzaak hiervan niet is gebleken. De beroepscommissie acht zich op
grond van het dossier en de daarin opgenomen informatie over de tekening voldoende voorgelicht om op het beroep te beslissen.

4.5. De beroepscommissie overweegt het volgende. Uit het GRIP-rapport van 4 mei 2015 blijkt dat de tekening die onder klagers matras is aangetroffen door medewerkers van de locatie Zoetermeer is herkend als een situatietekening van de locatie
Zoetermeer. Er wordt geadviseerd om plaatsing in de EBI in overweging te nemen. Klager geeft zelf aan dat de tekening een plattegrond betreft van een plaats delict. Uit het GRIP-rapport blijkt echter dat de getekende plattegrond is voorgelegd aan het
onderzoeksteam van de strafzaak van klager en dat de plaats delict niet in de tekening wordt herkend. Voorts heeft de politie in een proces-verbaal van bevindingen van 22 juli 2015 aangegeven geen plaats delict in de tekening te herkennen en het meest
aannemelijk te achten dat de tekening ‘de Bunker’ in Amsterdam Osdorp betreft.
De beroepscommissie overweegt dat verschillende interpretaties van de tekening mogelijk zijn. Daarentegen duidt het karakter van de tekening wel op een gebouw en richtingen, waardoor de beroepscommissie het aannemelijk acht dat de tekening in ieder
geval - zoals tevens door de politie aangegeven - geen loop- en rijrichtingen van een plaats delict in Amsterdam betreft.

4.6. Klager heeft reeds vanaf 19 juni 2013 tot en met 13 november 2014 in de EBI verbleven. Uit de GRIP-rapporten van 28 mei 2013 en 19 december 2013 blijkt dat er concrete plannen bestonden om klager, al dan niet met geweld en met behulp van
buitenaf, te helpen ontsnappen uit een inrichting. Uit het GRIP-rapport van 19 december 2013 blijkt dat bij de broer van klager briefjes werden aangetroffen met daarop handgeschreven teksten en voorts een tekening. Analyse van de briefjes door de
politie leverde onder meer op dat klager zijn broer de opdracht gaf alles te regelen, hem er op attendeerde voorzichtig te zijn in telefoongesprekken, hem attendeerde op de mogelijkheid van volg- en afluisterapparatuur, hem waarschuwde niet met
bepaalde
personen gezien te worden en hem vroeg met ze te spelen door brugjes te nemen. Analyse van de tekening door de politie leverde op dat het vermoedelijk een situatietekening betrof van de p.i. Demersluis waar klager gedetineerd zat. Niet uit te sluiten
viel dat klager de betreffende briefjes tijdens het bezoekuur aan een bezoeker heeft gegeven. Tijdens de behandeling van het beroep tegen de verlenging van zijn verblijf in de EBI heeft klager ontkend de aangetroffen briefjes te hebben geschreven (RSJ
18 maart 2014, nr. 13/4212/GB). Daarentegen heeft klager recent in een brief aan de selectiefunctionaris van 23 juli 2015 aangegeven wel betrokken te zijn geweest bij de destijds aangetroffen briefjes.
In het GRIP-rapport van 19 december 2013 is voorts aangegeven: “Nu klager in de EBI verblijft, wordt het uitvoeren van zo’n plan er niet makkelijker op en mogelijk zijn de plannen uitgesteld. Niet ondenkbaar is dat bij verplaatsing naar een ander
regiem
deze plannen weer opgepakt gaan worden met alle gevolgen van dien. Klager wordt verdacht van een ernstig misdrijf en heeft niets te verliezen.”
Daarnaast blijkt uit voornoemd GRIP-rapport dat na de eerste pro-formazitting op 26 april 2013 het BOT de beveiligde Bunker in Amsterdam-Osdorp enige tijd niet kon verlaten vanwege personen die dreigend op scooters rondom de Bunker reden en elk
vertrekkend voertuig bekeken en hinderden. In zijn voornoemde brief aan de selectiefunctionaris memoreerde ook klager 26 april als ontvluchtingsdatum.

4.7. De beroepscommissie overweegt voorts dat klager inmiddels op 1 mei 2015 is veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf voor het medeplegen van moord, meermalen gepleegd, het medeplegen van poging tot moord en het medeplegen van poging tot
doodslag, meermalen gepleegd. In het vonnis heeft de rechtbank aangegeven dat er ongekend gewelddadig is opgetreden door klager. Er was sprake van angstaanjagende taferelen voor veel buurtbewoners. In het vonnis van 1 mei 2015 is aangegeven dat “het
gemak en de koelbloedigheid waarmee in de onderhavige zaak met automatische wapens op mensen is geschoten, doen (...) vrezen voor de toekomst.” Tegen dit vonnis is hoger beroep ingesteld.

4.8. De beroepscommissie is gelet op de aangetroffen tekening, in samenhang met klagers voorgeschiedenis en de zeer ernstige feiten waarvoor klager in eerste aanleg veroordeeld is, van oordeel dat de selectiefunctionaris in redelijkheid heeft kunnen
stellen dat in geval van een ontvluchting van klager sprake is van een onaanvaardbaar maatschappelijk risico, maatschappelijke onrust en van een ernstig geschokte rechtsorde. Klager voldoet aldus aan de in artikel 6, onder b, van de Regeling genoemde
voorwaarde voor plaatsing in een EBI. De beroepscommissie komt, de hiervoor genoemde omstandigheden tezamen en in onderling verband beziende, tot het oordeel dat de beslissing klager te plaatsen in de EBI niet in strijd is met de wet en, bij afweging
van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. L.M. Moerings en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Blankenspoor, secretaris, op 21 augustus 2015

secretaris voorzitter

Naar boven