Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/1321/TV, 22 oktober 2002, beroep
Uitspraakdatum:22-10-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/1321/TV

betreft: [klager] datum: 22 oktober 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 1 juli 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr.P.L.O. van de Waarsenburg, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing d.d. 17 juni 2002 van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 26 september 2002, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam te Amsterdam, is gehoord namens de Minister mevrouw mr. [...]. Hiervan is het aangehechte verslag opgemaakt.
Klager heeft schriftelijk verklaard niet ter zitting te kunnen verschijnen wegens andere verplichtingen. Zijn voornoemde raadsman heeft zich teruggetrokken uit de behandeling van de zaak.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft op 17 juni 2002 beslist tot intrekking van de aan het hoofd van de Prof.mr. W.P.J. Pompekliniek te Nijmegen verleende machtiging tot het verlenen aan klager van onbegeleid verlof met twee overnachtingen.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 2 juli 1992 ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Hij wordt, sinds bijna 9 jaar, verpleegd in de Prof.mr. W.P.J. Pompekliniek. Hethoofd van deze kliniek was sinds 29 mei 2001 gemachtigd klager onbegeleid verlof met twee overnachtingen te verlenen. Dit hoofd heeft klagers verlof omstreeks 21 mei 2002 ingetrokken in verband met een incident tussen klager en zijntoenmalige vriendin. Klager heeft aan de voorzitter van de beroepscommissie schorsing van de tenuitvoerlegging van deze beslissing gevraagd. De voorzitter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek, omdat hij -bijvoorlopig oordeel- de beslissing niet vatbaar voor beklag achtte.
De Minister heeft op 17 juni 2002 beslist tot intrekking van voormelde machtiging.

3. De standpunten
Klager kan zich niet verenigen met de bestreden beslissing. Hij heeft pas op 26 juni 2002 kennis gekregen van deze beslissing.
Klager placht tijdens zijn verloven te verblijven bij zijn (thans ex-)vriendin mevrouw D. van G. Hij moest op 21 mei 2002 om 00.30 uur van zijn laatste verlof terug zijn in de inrichting, maar kon door omstandigheden buiten zijnschuld niet op tijd terug zijn. De inrichting heeft hem op 21 mei 2002 op de telex gezet wegens ongeoorloofde afwezigheid. Klager is door mevrouw Van G. vals beschuldigd van een poging tot brandstichting in haar woning, door hetopendraaien van een gaskraan. Mevrouw Van G. heeft daarover contact gehad met de inrichting, waarbij zij heeft meegedeeld dat zij zich door klager bedreigd voelde, en met de politie. Klager heeft gevolg gegeven aan een verzoek d.d.21 mei 2002 van de politie om mee terug te gaan naar de inrichting. Hij werd echter naar het politiebureau gebracht en in verzekering gesteld wegens een door mevrouw Van G. gedane aangifte van poging tot brandstichting in haarwoning. Klager heeft ontkend zich hieraan schuldig te hebben gemaakt. Hij wilde mevrouw Van G. geen kwaad doen. Hij heeft haar diezelfde dag aangegeven wegens het doen van een valse aangifte. Mevrouw Van G. is toen ook inverzekering gesteld. Op 23 mei 2002 is de inverzekeringstelling van klager opgeheven, onder mededeling dat de zaak zou worden geseponeerd. Hiermee leek de aangelegenheid afgedaan. Terug in de inrichting werd hem echter onder meerafdelingsarrest opgelegd en besloot het hoofd van de inrichting tot nader order, maar in elk geval tot 1 juli 2002, klagers verloven in te trekken. Kennelijk heeft het hoofd van de inrichting de Minister vervolgens verzocht alklagers verloven in te trekken
Klager, die uitbehandeld is, vindt het onbegrijpelijk en onredelijk dat aldus abrupt een einde is gekomen aan zijn resocialisatietraject. Hij voelt zich een gebroken mens.
Klager heeft schriftelijk verklaard dat eventuele verdere contacten met mevrouw Van G. schriftelijk zullen geschieden.

Namens de Minister is in het verweerschrift aangegeven dat de Minister het beroep niet-ontvankelijk acht, in het verlengde van de niet-beklagwaardige verlofintrekking door het hoofd van de inrichting in verband met de duur van hetverlof ten tijde van die intrekking.
Ter zitting is de vertegenwoordigster van de Minister op voormeld standpunt teruggekomen. Klager kan naar huidig inzicht wel beroep instellen tegen de bestreden beslissing. Inhoudelijk is het volgende aangevoerd.
Klager zal niet vervolgd worden voor poging tot brandstichting, wegens onvoldoende bewijs. Niet bekend is of de zaak tegen mevrouw Van G. ook geseponeerd is.
Het hoofd van de inrichting heeft de Minister verzocht ten aanzien van klager de beslissing tot het verlenen van een verlofmachtiging te heroverwegen en heeft verzocht in ieder geval de machtiging tot onbegeleide vrijheden zonderovernachting te kunnen behouden. De Minister heeft echter al het onbegeleide verlof ingetrokken.
Het hoofd van de inrichting kan, indien een verpleegde wordt verdacht van een strafbaar feit, in afwachting van nader onderzoek het verlof van die verpleegde intrekken. Dit kan bij wijze van een soort time-out, zonder direct deMinister te verzoeken de verlofmachtiging in te trekken. Ook kan worden gevraagd de machtiging onmiddellijk in te trekken. In het onderhavige geval heeft het hoofd het incident zo ernstig gevonden dat direct is verzocht demachtiging in te trekken. Sprake lijkt te zijn van ernstige problemen in de relationele sfeer tussen klager en zijn gewezen vriendin, waarbij mogelijk agressie van de kant van klager aanwezig was. Klagers gewezen vriendin heeftklager als bedreigend ervaren. Omdat in het verleden meerdere incidenten tussen hen hebben plaatsgevonden heeft de Minister de omstandigheden zodanig ernstig gevonden dat aanleiding is gezien de machtiging voor onbegeleid verlof alsgeheel in te trekken. Daarbij is opgemerkt dat het hoofd van de inrichting opnieuw een machtiging kan aanvragen tot verlofverlening aan klager, zodra het hoofd dit verantwoord acht. Een zodanig verzoek is nog niet gedaan en wordtvanuit de Pompekliniek ook niet meer verwacht, nu klager door ruiling of herselectie zal worden overgeplaatst naar een andere tbs-inrichting, mogelijk De Singel in Amsterdam.

4. De beoordeling
Nu niet exact kan worden vastgesteld op welke datum klager kennis kreeg van de bestreden beslissing gaat de beroepscommissie uit van klagers mededeling dat hij op 26 juni 2002 op de hoogte werd gebracht van deze beslissing en moethet beroep als tijdig ingesteld worden beschouwd.

Artikel 69, eerste lid, aanhef en onder c., Bvt bepaalt dat een ter beschikking gestelde of anderszins verpleegde beroep kan instellen tegen de intrekking van de machtiging door Onze Minister als bedoeld in de artikelen 50 en 51Bvt.
De beroepscommissie overweegt dat een ministeriële beslissing tot intrekking van een verlofmachtiging gelet op voormelde bepaling vatbaar is voor beroep, ongeacht het aantal dagen dat het verlof heeft geduurd op het moment dat totintrekking daarvan werd besloten. Klager kan daarom in het beroep worden ontvangen.

De Minister heeft beslist tot intrekking van zijn machtiging aan het hoofd van de Pompekliniek tot het verlenen van onbegeleid verlof aan klager met twee overnachtingen, onder mededeling dat een nieuw voorstel wordt verwacht op hetmoment dat de inrichting het geïndiceerd acht dat de onbegeleide vrijheden weer hervat worden.
Daarbij is de Minister afgegaan op schriftelijke inlichtingen d.d. 24 mei 2002, bij de stukken aanwezig, van het hoofd van de Prof.mr. W.P.J. Pompekliniek. Hierin is verzocht de verlofmachtiging ten dele in te trekken. Samengevat ishierin het volgende vermeld:
De politie maakt geen zaak van de opengedraaide gaskraan. Het aandeel van klager en de rol van zijn vriendin hierin zijn onduidelijk gebleven. Klagers vriendin is nu voor de tweede keer met ernstige signalen naar de kliniek gekomendat zij door klager is bedreigd. Klager is daarnaast al eens van de resocialisatieafdeling teruggeplaatst vanwege een totaal gebrek aan openheid en samenwerking. De kliniek stelt op deze gronden voor klagers resocialisatieroute stopte zetten en zijn bewegingsvrijheid om buiten de kliniek te overnachten in te trekken. De kliniek wenst de mogelijkheid van onbegeleide verloven te behouden, ook al is de kliniek vooralsnog niet voornemens klager onbegeleid verloftoe te kennen, in ieder geval niet zolang er enige kans bestaat van gewelddadigheid van klager buiten de inrichting, jegens zijn vriendin of anderszins. Op termijn wordt gedacht aan het doen van boodschappen en het verrichten vanwerk buiten.

Blijkens de mondelinge toelichting namens de Minister ter zitting strekt de intrekkingsbeslissing verder dan is verzocht. Er is thans in in het geheel geen machtiging meer aanwezig voor onbegeleide verloven van klager.
De beroepscommissie neemt de motivering van de beslissing, zoals ter zitting toegelicht, in aanmerking en heeft in de wettelijke aantekeningen van klager geverifieerd dat hij meerdere keren naar de kliniek is teruggeroepen of isgebracht
in verband met voorvallen buiten de inrichting. Het betreft voorvallen welke serieus mochten worden genomen.
Gelet op het hiervoor overwogene is de bestreden beslissing niet in strijd met de wet en kan deze evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
Hetgeen klager heeft aangevoerd omtrent de valsheid van de aangifte door zijn voormalige vriendin en zijn voornemen niet anders dan schriftelijk contact met haar te zullen opnemen is onvoldoende zwaarwegend om tot een ander oordeelte kunnen komen.
Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.M. van der Vaart, voorzitter, mr.drs. T.A.M. Louwe en mr. C.L. van den Puttelaar, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Swart-Babbé, secretaris, op 22 oktober2002.

secretaris voorzitter

nummer: 02/1321/TV

betreft: [...], verder klager te noemen.

Verslag van het behandelde ter zitting van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden van 26 september 2002, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam teAmsterdam.

Samenstelling van de beroepscommissie:
voorzitter: mr. J.M. van der Vaart;
leden: mr.drs. T.A.M. Louwe en mr. C.L. van den Puttelaar.
De beroepscommissie is bijgestaan door de secretaris mr. C.F. Swart-Babbé.

Klager heeft bericht dat hij verhinderd is ter zitting te verschijnen. Zijn voormalige raadsman mr. P.L.O. van Waarsenburg heeft zich teruggetrokken uit deze zaak.
Gehoord is namens de Minister mevrouw mr. [...].

Namens de Minster is - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Klager kan naar huidig inzicht wel beroep instellen tegen de bestreden beslissing. Inhoudelijk is het volgende aangevoerd.
Klager zal niet vervolgd worden voor poging tot brandstichting, wegens onvoldoende bewijs. Niet bekend is of de zaak tegen mevrouw Van G. ook geseponeerd is.
Het hoofd van de inrichting heeft de Minister verzocht ten aanzien van klager de beslissing tot het verlenen van een verlofmachtiging te heroverwegen en heeft verzocht in ieder geval de machtiging tot onbegeleide vrijheden zonderovernachting te kunnen behouden. De Minister heeft echter al het onbegeleide verlof ingetrokken.
Het hoofd van de inrichting kan, indien een verpleegde wordt verdacht van een strafbaar feit, in afwachting van nader onderzoek het verlof van die verpleegde intrekken. Dit kan bij wijze van een soort time-out, zonder direct deMinister te verzoeken de verlofmachtiging in te trekken. Ook kan worden gevraagd de machtiging onmiddellijk in te trekken. In het onderhavige geval heeft het hoofd het incident zo ernstig gevonden dat direct is verzocht demachtiging in te trekken. Sprake lijkt te zijn van ernstige problemen in de relationele sfeer tussen klager en zijn gewezen vriendin, waarbij mogelijk agressie van de kant van klager aanwezig was. Klagers gewezen vriendin heeftklager als bedreigend ervaren. Omdat in het verleden meerdere incidenten tussen hen zijn voorgevallen heeft de Minister de omstandigheden zodanig ernstig gevonden dat daarin aanleiding is gezien de gehele machtiging voor onbegeleidverlof in te trekken. Daarbij kan worden opgemerkt dat het hoofd van de inrichting opnieuw machtiging tot verlofverlening aan klager kan verzoeken, zodra hij dit verantwoord acht. Een zodanig verzoek is nog niet gedaan en wordtvanuit de Pompekliniek ook niet meer verwacht, nu klager door ruiling of herselectiezal worden overgeplaatst naar een andere tbs-inrichting, mogelijk De Singel in Amsterdam.

secretaris voorzitter

Naar boven