Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/0425/GA en 15/426/GA, 10 juni 2015, beroep
Uitspraakdatum:10-06-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/425/GA en 15/426/GA

betreft: [klager] datum: 10 juni 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften, ingediend door mr. B.A.M. Hendrix, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen de uitspraken van 30 januari 2015 van de beklagcommissie bij de locatie Roermond

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraken waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak zijn gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 22 mei 2015, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. B.A.M. Hendrix, en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de locatie
Roermond.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraken van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. een disciplinaire straf d.d. 26 november 2014 van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, wegens werkweigering, en
b. een disciplinaire straf d.d. 3 december 2014 van vijf dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, wegens werkweigering.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraken weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager meent dat hij arbeidsongeschikt had moeten worden verklaard. Door de opgelegde disciplinaire straffen is klager op ‘rood’ blijven staan
en heeft hij niet kunnen doorfaseren. Dit heeft een grote impact op klager. In de medische klachtprocedure met nummer 14/4336/GM heeft de beroepscommissie op 17 maart 2015 geoordeeld dat de inrichtingsarts te weinig onderzoek heeft verricht voor de
beslissing dat klager arbeidsgeschikt is. Het beroep is dan ook gegrond verklaard. Gelet op deze uitspraak is ten onrechte aangenomen dat sprake is van werkweigering. Klager is op 10 april 2015 arbeidsongeschikt verklaard. Klager is eerder door de
inrichtingsarts arbeidsgeschikt verklaard nog voor de gegevens van de medische dienst van de p.i. Grave, klagers vorige inrichting van verblijf, waren opgevraagd. Klager heeft aan alle onderzoeken meegewerkt. De medische situatie is sinds november 2014
onveranderd. Alleen de psychische klachten van klager zijn verergerd.
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Op het moment van de opgelegde disciplinaire straffen is klager door de inrichtingsarts arbeidsgeschikt bevonden. De directeur heeft hier op af
mogen gaan. Nergens stond vast dat klager arbeidsongeschikt was. Klager heeft geen toestemming gegeven om medische gegevens in de p.i. Grave op te vragen.

3. De beoordeling
Aan klager is een disciplinaire straf opgelegd vanwege werkweigering. Gelet op artikel 51, vijfde lid, van de Pbw kan geen straf worden opgelegd, indien de gedetineerde niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor een feit als bedoeld in artikel 50,
eerste lid. Ter beoordeling is derhalve de vraag of er redenen zijn op grond waarvan klager geen verwijt treft voor zijn weigering deel te nemen aan de arbeid.

Niet in geschil is dat de arbeidsongeschiktheid van een gedetineerde een geldige reden kan vormen als in vorenbedoelde zin. In haar beslissing van 17 maart 2015 met nummer 14/4336/GM heeft de beroepscommissie geoordeeld dat de inrichtingsarts te weinig
onderzoek heeft verricht om de beslissing dat klager arbeidsgeschikt is, te kunnen onderbouwen. Vast staat tevens dat klager op 10 april 2015 arbeidsongeschikt is verklaard. Niet aannemelijk is geworden dat de situatie in november en december 2014
wezenlijk anders was dan in april 2015. Gelet hierop is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissingen van de directeur aan klager een disciplinaire straf op te leggen in retrospectief als onredelijk en onbillijk moeten worden aangemerkt. Het
beroep zal derhalve gegrond worden verklaard. De uitspraken van de beklagcommissie zullen worden vernietigd en het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard. Nu de rechtsgevolgen van de vernietigde beslissingen niet meer ongedaan te maken zijn, ziet
de
beroepscommissie aanleiding voor het toekennen van een tegemoetkoming. Zij stelt deze vast op € 60,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraken van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 60,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, R. van Benthem RA en mr. A.T. Bol, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 10 juni 2015

secretaris voorzitter

Naar boven