Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/1034/GB, 1 november 2002, beroep
Uitspraakdatum:01-11-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/1034/GB

betreft: [klager] datum: 1 november 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 27 mei 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], geboren op [1966], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 22 mei 2002 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Klager is, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. J. Serrarens, op 23 augustus 2002 door een lid van de Raad gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft beslist tot verlenging van klagers verblijf als preventief gehechte in de extra beveiligde inrichtingen (EBI) Nieuw Vosseveld te Vught.

2. De feiten
2.1. Op 17 februari 1998 is klager in het kader van een uitleveringsverzoek van Duitsland geplaatst in de penitentiaire inrichting (p.i.) Grittenborgh te Hoogeveen. Klager is op 4 november 1998 uitgeleverd aan Duitsland, alwaarhij op 21 mei 1999 is veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf. In afwachting van afhandeling van een verzoek in het kader van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen is klager op 4 juli 2000 ingesloten in heth.v.b. De Schie. Op 21 december 2000 is hij, na plaatsing op de landelijke afzonderingsafdeling Nieuw Vosseveld te Vught, overgeplaatst naar het h.v.b. van de EBI.

2.2. Klager is in Duitsland veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf. De rechtbank in Den Haag heeft dezelfde straf bepaald. Klager heeft hiertegen beroep in cassatie ingesteld. Op 26 juni 2001 heeft de Hoge Raad debestreden uitspraak vernietigd en de zaak verwezen naar de rechtbank te Amsterdam.

3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep tegen de beslissing zijn verblijf in de EBI te verlengen als volgt - zakelijke weergegeven - toegelicht.
Klager heeft al eerder de omstandigheden rondom de vondst in december 2000 van onder andere een slijptol op zijn cel toegelicht. Ten onrechte wordt op grond hiervan bijna anderhalf jaar later nog wordt geconcludeerd dat hij eenextreem vluchtrisico vormt. Er zijn nadien in het geheel geen signalen meer geweest over ontvluchtingsplannen. Klagers detentie in Duitsland is vlekkeloos verlopen. Vóór zijn overplaatsing naar de EBI heeft hij twee jaar in eengewoon regime verbleven, het delict vormde toen kennelijk geen beletsel.
De ontwikkelingen in de strafzaak van klager bieden hem nog perspectieven: het kan gunstiger voor hem uitpakken.
Er blijven hinderlijke onzorgvuldigheden in de verlengingsbeslissingen van de selectiefunctionaris staan. Zo wordt steeds een in 1998 in een transportbus gevonden mes aan klager toegeschreven, terwijl nooit is aangetoond dat het vanhem was.
Het regime van de EBI is in strijd met artikel 3 en 8 van het Europees verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Bij klager is de ziekte sarcoïdose geconstateerd. Het klimaat in de EBI heeft een zeer negatief effect op zijn gezondheid.

3.2. In het selectievoorstel van de directeur van de EBI wordt geadviseerd het verblijf van klager in de EBI te continueren. Er zijn geen veranderingen opgetreden met betrekking tot de redenen die hebben geleid tot zijnplaatsing. Een eventuele ontvluchting blijft maatschappelijk onaanvaardbaar, mede gelet op de gepleegde delicten en de verwachting dat hem een zeer lange gevangenisstraf zal worden opgelegd.

3.3. De selectiefunctionaris die klager op 13 mei 2002 in de EBI heeft gesproken in het kader van het voorstel tot verlenging van klagers verblijf in de EBI heeft het volgende bericht.
Op het eerste gezicht is datgene waarvoor klager in de EBI is geplaatst niet eens zo ernstig, echter de combinatie van factoren maakt klager tot een echte EBI-kandidaat. De levenslange gevangenisstraf die klager boven het hoofdhangt, de maatschappelijke onrust rondom de bankoverval, de achtervolging en de gijzeling, waarbij een dode is gevallen en de veelheid aan publiciteit destijds, maken dat klager behoort tot de doelgroep van de EBI. Een eventueleontsnapping van klager, op welke manier dan ook, zal tot grote onrust leiden in de maatschappij. Bovendien is de strafzaak van klager wederom open komen te liggen, waardoor veel onzekerheden bestaan over de toekomst.

3.4. De selectiefunctionaris heeft bericht dat uit de beschikbare informatie blijkt dat klager moet worden gekwalificeerd als vluchtgevaarlijk. Dit is gebaseerd op de zeer ernstige delicten voor het plegen waarvan klager inDuitsland en, na zijn overbrenging, ook in Nederland tot een levenslange gevangenisstraf is veroordeeld en diverse incidenten in 1998 en 2000 die duiden op ontvluchtingvoornemens bij klager.

4. De beoordeling
4.1. De EBI Nieuw Vosseveld is aangewezen als h.v.b. en gevangenis voor mannen en heeft een regime van beperkte gemeenschap en een extra beveiligingsniveau.

4.2. Op grond van artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (15 augustus 2000, nummer 5042803/00/DJI), die op 1 oktober 2000 in werking is getreden, kunnen in de extra beveiligde inrichtinggedetineerden worden geplaatst die:
a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of
b. bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is.

4.3. Artikel 26 van voornoemde Regeling noemt de voorwaarden die in acht worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in een EBI en de beslissing tot verlenging van het verblijf in een EBI elke zes maanden daarna.

4.4. De beroepscommissie overweegt het volgende.
Bij gelegenheid van een inspectie van klagers cel in het h.v.b. De Schie op 5 december 2000 zijn een elektrische slijptol, een rol ‘touw’ gevlochten van repen lakens en een lang touw met een haak, gemaakt van een bezemsteel metdaaraan een haak gemaakt van een aluminium steel van een vloerwasser, aangetroffen. Tevens is toen een barst in de celruit geconstateerd. Het gewicht van deze ernstige en tamelijk recente feiten rechtvaardigt het oordeel dat klagerook thans nog een extreem vluchtrisico vormt. Zij merkt hierbij op dat de door de selectiefunctionaris genoemde incidenten in 1998 geen rol hebben gespeeld bij dit oordeel. Deze incidenten betreffen het mes dat in januari 1998 in detransportbus werd gevonden, waarin klager met nog drie andere gedetineerden was vervoerd, bezoekers van klager die in mei 1998 opmerkelijk lang in de auto bleven zitten en de inrichting hebben bekeken, de vermissing van een vork vande cel van klager en het vertonen van vreemd gedrag in de bezoekzaal, eveneens in mei 1998. Die incidenten hebben destijds niet tot een EBI-plaatsing van klager geleid en klager is, na een verblijf op de landelijkeafzonderingsafdeling, overgeplaatst naar een regulier h.v.b.. Met betrekking tot het mes is onbekend gebleven of het aan één van de in de transportbus vervoerde gedetineerden toebehoorde.
Gelet op de zeer gewelddadige delicten van het plegen waarvan klager wordt verdacht en de daaropvolgende achtervolging, die zich in Duitsland en Nederland heeft voorgedaan, waarbij mensen zijn gegijzeld, vormt klager bij eeneventuele ontvluchting tevens een onaanvaardbaar maatschappelijk risico in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten.
De beroepscommissie concludeert dat klager, gelet op het hiervoor overwogene, valt in de onder 4.2 bedoelde categorie a.
Ten aanzien van het beroep op het EVRM overweegt de beroepscommissie dat het regime van de EBI niet in strijd is met het folterverbod neergelegd in artikel 3 EVRM. Op het recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinslevenneergelegd in artikel 8 EVRM, is op grond van het tweede lid van die bepaling inmenging toegestaan voorzover daarin bij de wet is voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van onder meer hetvoorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten.
De beroepscommissie stelt op grond van de terzake verkregen stukken vast dat het onderzoek naar de ziekte van klager nog loopt. Gelet hierop treft deze grond (vooralsnog) geen doel.
De beroepscommissie komt, gelet op het vorenstaande, tot het oordeel dat de beslissing klagers verblijf in de EBI te verlengen niet in strijd is met de wet en, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin alsonredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 1 november 2002

secretaris voorzitter

Naar boven