Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/0883/GA en 15/0885/GA, 27 juli 2015, beroep
Uitspraakdatum:27-07-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/883/GA en 15/885/GA

betreft: [klager] datum: 27 juli 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R.M.G. Sussenbach, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen de uitspraken van 16 maart 2015 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraken waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak zijn gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van de p.i. Vught in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraken van de beklagcommissie
Het beklag betreft de afwijzing van klagers a) tweede en b) derde verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraken weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. De directeur heeft de belangen onjuist afgewogen, met name bij de afwijzing van het derde verzoek. Klager nadert de einddatum van zijn detentie en
dient zich te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij. Klager is niet in de gelegenheid om een ander verlofadres te organiseren. Het verlofadres is niet onaanvaardbaar te achten alleen vanwege de antecedenten die klagers zus als
minderjarige had. Het adres is door de reclassering goedgekeurd. Klagers resocialisatie dient zwaarder te wegen dan het belang van de maatschappij bij een alsmaar voortdurende detentie. Het herhaaldelijk afwijzen van verlofaanvragen vanwege een
verlofadres dat gelegen is in een criminele buurt en vanwege eerdere recidive van een geweldsdelict is in het verleden door de beroepscommissie onvoldoende bevonden om tot afwijzing van verlof over te gaan, RSJ 19 juni 2003, nr. 03/0916/GV.

De directeur heeft in beroep volhard in het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt.

Op klagers verlofaanvragen zijn de volgende adviezen uitgebracht.
Ten aanzien van de tweede verlofaanvraag heeft de verlofcommissie geadviseerd de aanvraag aan te houden omdat het advies van het Openbaar Ministerie nog niet beschikbaar was. Ten aanzien van de derde verlofaanvraag heeft de verlofcommissie negatief
geadviseerd vanwege het niet beschikken over een aanvaardbaar verlofadres en vanwege het negatieve advies van het Openbaar Ministerie.
Het Openbaar Ministerie heeft negatief geadviseerd ten aanzien van beide verlofaanvragen vanwege het risico op slachtofferconfrontatie, een hoog recidiverisico en het risico op onttrekken aan de voorwaarden.
De politie geeft aan dat klager bij de politie bekend staat als vuurwapengevaarlijk. Het verlofadres staat bij de politie bekend met antecedenten voor onder meer oplichting, diefstal en openlijke geweldpleging.

3. De beoordeling
Klager heeft een gevangenisstraf van zes jaren met aftrek ondergaan wegens een (gekwalificeerd) vermogensdelict. Momenteel ondergaat hij een op deze gevangenisstraf aansluitende vervangende hechtenis van 118 dagen, wegens onder meer vermogensdelicten,
belediging en mishandeling. De einddatum van de detentie is thans bepaald op 20 augustus 2015.

Uit het advies van de politie blijkt dat de bewoonster van het verlofadres bekend staat met antecedenten, waaronder oplichting, diefstal en openlijke geweldpleging, kortom: vermogensdelicten. Klager is voor soortgelijke vermogensdelicten veroordeeld.
Ten tijde van het nemen van de beslissing op klagers verzoek is het verlofadres door de directeur dientengevolge onaanvaardbaar bevonden. Namens klager is aangevoerd dat klagers zus deze antecedenten als minderjarige had, hetgeen door de directeur niet
is weersproken. Gelet op het feit dat klagers zus inmiddels drieëntwintig jaar oud is, kunnen deze antecedenten naar het oordeel van de beroepscommissie onvoldoende dienen ter onderbouwing van het onaanvaardbare verlofadres.

Nu alleen hierom de beslissing van de directeur niet op goede grond berust laat de beroepscommissie de overige klachten die - ook - in beroep zijn aangevoerd buiten beschouwing. Hierbij neemt zij in aanmerking dat de einddatum van de detentie nadert,
zodat voor het opdragen van het nemen van een nieuwe beslissing geen gelegenheid meer bestaat.

Ten aanzien van het beklag als vermeld onder b) volstaat de beroepscommissie met verwijzing naar hetgeen onder a) is overwogen, nu niet gebleken is van nieuwe feiten of omstandigheden.

De beslissingen van de directeur kunnen derhalve, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, naar het oordeel van de beroepscommissie niet in stand blijven. Zij zal het beroep dan ook gegrond verklaren, de uitspraken van de beklagcommissie
vernietigen en het beklag gegrond verklaren. De bestreden beslissingen van de directeur zullen worden vernietigd en aan klager zal een tegemoetkoming worden geboden nu er geen mogelijkheid is alsnog verlof te verlenen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraken van de beklagcommissie en verklaart het beklag gegrond. Zij vernietigt de bestreden beslissingen van de directeur en bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van €
100,=
(2 x € 50,=).

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. R.S.T. van Rossem-Broos en mr. G.L.M. Urbanus, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Blankenspoor, secretaris, op 27 juli 2015

secretaris voorzitter

Naar boven