Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/1186/GA, 24 juli 2015, beroep
Uitspraakdatum:24-07-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/1186/GA

betreft: [klager] datum: 24 juli 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S.A.S. Jansen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 3 april 2015 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Leeuwarden,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 8 juli 2015, gehouden in de locatie Norgerhaven te Veenhuizen, zijn klagers raadsman mr. S.A.S. Jansen, en mevrouw [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Leeuwarden gehoord. Klager kon toen, in
verband met beveiligingstechnische redenen niet naar de zitting worden overgebracht.
In haar tussenbeslissing van 17 juli 2015, welke beslissing in afschrift aan deze uitspraak is gehecht, heeft de beroepscommissie bepaald dat de behandeling van het beroep wordt aangehouden en dat klager, diens raadsman en de directeur door de
voorzitter van de beroepscommissie zullen worden gehoord op een nader te bepalen datum en tijdstip. Klager, de raadsman en de directeur zijn op 20 juli 2015 gehoord in de p.i. Leeuwarden. Van dat horen is verslag gemaakt, welk verslag in afschrift aan
deze uitspraak is gehecht.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de oplegging van toezichtmaatregelen in het kader van klagers plaats en status op de lijst van gedetineerden met een vlucht- / maatschappelijk risico (GVM-lijst).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Allereerst wordt naar de inhoud van het beroepschrift verwezen. Volgens klager is de bestreden beslissing van de directeur niet op correcte wijze tot stand gekomen. Zo had de informatie van het Gedetineerden recherche informatiepunt (Grip) getoetst
moeten worden door de landelijk officier van justitie en niet door de zaaksofficier. Nu dit niet is gebeurd, had klager niet op de lijst van Gedetineerden met een vlucht-/maatschappelijk risico mogen worden geplaatst. Blijkens eerdere uitspraken van de
beroepscommissie (onder meer RSJ, 3 juli 2014, 14/704/GA), kan niet worden volstaan met een verwijzing naar de Grip-informatie maar dient ook de voorhanden zijnde rapportages omtrent de gedetineerde, ook die uit de eerdere inrichting, in de
belangenafweging een rol te spelen en dus kenbaar te zijn. Anders is die belangenafweging niet toetsbaar. Klager is overigens niet door de directeur gehoord voorafgaand aan de bestreden beslissing. Kennelijk was er ten aanzien van klager op 23
september
2014 een negatief advies afgegeven, op grond waarvan zijn verzoek om deelname aan een penitentiair programma en een verzoek om verlof zijn afgewezen. Dat negatieve advies heeft evenwel bij deze beslissing kennelijk geen rol gespeeld. Een volgende vraag
is of de melding die klager op Facebook heeft geplaatst met betrekking tot zijn (toen) ex-vriendin, te weten: “J[...]M[...] jij bent dood voor mij.” kan worden aangemerkt als crimineel handelen. Je kunt je afvragen of dat voldoende is voor een dergelijke
betiteling. Hij heeft die melding overigens na korte tijd laten verwijderen. Klagers vriendin is over dit feit overigens nooit gehoord door de politie. Alleen dat feit geeft al te denken over de ernst van deze beschuldiging. Door klager wordt ontkend
dat hij criminele bedoelingen had.
Als alle rapportages met betrekking tot klager zouden worden overgelegd, zou blijken dat klager ook positief gedrag vertoonde. Zo heeft het bureau selectie en detentiebegeleiding (b.s.d.) op enig moment positief geadviseerd ten aanzien van het verlenen
van verlof. Dat verlof is overigens afgewezen. Klagers vriendin is door de politie gesproken over mogelijk verlof. Zij heeft toen aangegeven dat dit geen probleem was, tenzij klager een enkelband zou hebben. Er is ook een positief reclasseringsadvies.
Dat advies valt niet te rijmen met de aan klager opgelegde toezichtmaatregelen.
Klager heeft nooit aan derden gevraagd om adressen van personen buiten detentie na te gaan en of deze mensen beveiligd zouden worden. Klager zou dat nooit doen omdat dit zijn contacten met zijn zoontje in gevaar zou brengen. Klager betwijfelt de
juistheid van de informatie die over hem is verzameld. Volgens hem doet Justitie er alles aan om hem in detentie te houden. Dat is de reden dat zij een en ander op deze manier proberen te bereiken. Over het mogelijke dreigingsgevaar merkt klager op dat
zijn detentie over 9 maanden eindigt. Zou er dan, als justitie gelijk heeft, opeens een einde zijn gekomen aan de dreiging. Klager moet de kans krijgen om zich tijdig voor te bereiden op zijn invrijheidstelling. Detentiefasering en het verlenen van
vrijheden maken daar onderdeel van uit.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Het besluit om klager op de GVM-lijst te plaatsen wordt genomen door het Operationeel Overleg (OO) aan de hand van de hen ter beschikking staande gegevens en dat is geen beslissing van de directeur. De directeur legt de betreffende Grip-informatie over
en geeft aan dat deze is getoetst door de landelijk officier van justitie. Klager verbleef in Esserheem en is, na zijn GVM-plaatsing, overgeplaatst naar Leeuwarden. In dit beroep is de eerste oplegging van toezichtmaatregelen aan de orde. De directeur
heeft, omdat klager net binnen was, in eerste instantie alle maatregelen die horen bij klagers status, te weten ‘verhoogd’, opgelegd. De directeur wilde eerst klagers gedrag beoordelen. De directeur heeft klager bij binnenkomst in de inrichting
gesproken en hem is toen door de directeur uitleg gegeven. Van dat horen is geen schriftelijke vastlegging en een en ander staat ook niet in de mededeling van de aangevallen beslissing. De directeur heeft bij haar beslissing de informatie betrokken die
ook het OO ter beschikking had. Die informatie was voldoende zwaarwegend om de maatregelen te rechtvaardigen. Ook de Facebookmelding die als een bedreiging wordt aangemerkt, is bij de beoordeling betrokken. Dat geldt ook ten aanzien van de door de
directeur ontvangen signalen over het doen van een informatieverzoek aan derden. Volgens de rapportages van het Grip was klager in staat bezoekers aan te zetten om onderzoek naar de beveiliging van bepaalde personen te doen. Maandrapportages van de
eerdere inrichting zijn, omdat klager toen nog geen GVM-status had, niet bij de beslissing betrokken. De toetsingsverslagen met betrekking tot de verlenging van de maatregelen zijn wel op schrift gesteld. Klager heeft overigens de gelegenheid om binnen
de inrichting te werken aan het resocialisatieproces.

3. De beoordeling
Indien de directeur – zoals in onderhavig beroep – toezichtmaatregelen wil opleggen aan gedetineerden die geplaatst zijn op de GVM-lijst dient de directeur bij de oplegging daarvan rekening te houden met de volgende criteria:
- er dient sprake te zijn van een noodzaak voor de oplegging van die maatregelen;
- de directeur dient voorafgaand aan de oplegging daarvan de gedetineerde te hebben gehoord;
- de directeur dient een eigen belangenafweging te maken en die belangenafweging moet inzichtelijk worden gemaakt in de mededeling van de beslissing;
- de directeur dient de noodzaak van voortduring van de maatregelen maandelijks te toetsen.
Uit de mededeling van de bestreden beslissing blijkt niet dat klager, voorafgaand aan de oplegging van de maatregel, door de directeur daarover is gehoord. Weliswaar heeft de directeur tijdens de hoorzitting op 20 juli 2015 aangegeven dat zij klager
heeft gesproken bij binnenkomst in de inrichting maar daaruit kan – nu in de mededeling van de beslissing daarvan geen melding is gemaakt en het horen in het kader van de oplegging van de maatregelen door klager wordt ontkend– niet zonder meer worden
afgeleid dat klager is gehoord in verband met het voornemen van de directeur om aan hem de onderhavige toezichtmaatregelen op te leggen. Gelet daarop kan de uitspraak van de beklagcommissie niet in stand blijven en dient het beklag alsnog gegrond te
worden verklaard.

Nu de gevolgen van de bestreden beslissing van de directeur niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden, zal de beroepscommissie een tegemoetkoming toekennen en de hoogte daarvan vaststellen op € 25,=.

De beroepscommissie merkt daarbij nog op dat ook indien de directeur klager wel zou hebben gehoord, dat in dit geval niet tot een andere beslissing zou kunnen leiden. Uit de mededeling van de bestreden beslissing blijkt, althans is niet kenbaar, niet
dat de directeur een eigen belangenafweging heeft gemaakt. Ook om die reden zou het beklag gegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 25,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, drs. F.M.J. Bruggeman en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 24 juli 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven