Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/1526/GB, 24 juli 2015, beroep
Uitspraakdatum:24-07-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 15/1526/GB

Betreft: [klager] datum: 24 juli 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.H. Tiemens, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 13 mei 2015 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) met aansluitend deelname aan een penitentiair programma (p.p.) (een zogenaamd gestapeld traject) afgewezen.

2. De feiten
Klager is sedert 2 oktober 2012 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis van de locatie Zoetermeer, in de inrichting voor stelselmatige daders (isd).

3. De standpunten en adviezen
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Anders dan het Openbaar Ministerie (OM) stelt, is klager blijkens het uittreksel justitiële documentatie slechts eenmaal eerder veroordeeld voor het plegen van een vermogensdelict en verblijft
hij momenteel niet voor gewelddadige delicten in detentie. Het ingeschatte recidiverisico heeft derhalve met name een voorspellende waarde. Daarbij is er onvoldoende gewicht toegekend aan het positieve reclasseringsadvies waarin vertrouwen in de goede
afloop van de verloven wordt uitgesproken. Dat het advies niet zou voldoen aan artikel 2, derde lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) kan niet aan klager worden tegengeworpen. Het beroep kan
aangehouden worden om de reclassering de mogelijkheid te bieden het advies aan te vullen. Verder kan het feit dat er nog geen aanvang is genomen met het hoger beroep klager niet worden verweten. Nu het vonnis nog niet onherroepelijk is mogen de
ontnemingsmaatregel en de schadevergoedingsmaatregelen detentiefasering niet in de weg staan. Er kan nog een betalingsregeling getroffen worden en de eventueel opgelegde maatregelen brengen geen verandering in de einddatum van detentie. Klager heeft
daarbij deelgenomen aan trainingen en zich positief gedragen gedurende zijn detentie. Hij heeft zich altijd bereid en gemotiveerd getoond de door de reclassering geadviseerde behandeling bij De Waag te volgen. Ook adviseren de casemanager, het Multi
Disciplinair Overleg (MDO) en de vrijhedencommissie positief en heeft de politie geen bezwaar. Primair wordt verzocht het beroep gegrond te verklaren en subsidiair de behandeling aan te houden en de reclassering in de gelegenheid te stellen het
reclasseringsadvies aan te vullen.

3.2. De executie advocaat-generaal van het Haagse gerechtshof wijst in zijn advies op de veroordeling voor een groot aantal inbraken tot zes jaren gevangenisstraf. Klager maakte deel uit van een groep verdachten, die bekend zijn geworden van de
Quote500 inbraken. Samen met een groep heeft klager gedurende lange tijd op professionele wijze inbraken gepleegd, terwijl de (rijke) slachtoffers gewoon thuis waren tijdens de inbraken. Voor wat betreft de recidivestaat wijst hij erop dat klager in
2004 tot tien jaar gevangenisstraf is veroordeeld. Dit leidt ertoe dat klagers strafblad gering is, maar dat vindt zijn oorzaak niet in goed gedrag van klager, maar in klagers detentie. Hij beschouwt klager als een gevaar voor de maatschappij.

3.3. De reclassering geeft in haar advies aan dat klager hoger beroep heeft aangetekend tegen een veroordeling in 2013 betreffende o.a. diefstal in vereniging door middel van braak. Het betreffen woninginbraken op Quote500 genoteerde personen.
Klager
bekent deels het hem tenlastegelegde. Vanwege een hoge schadevergoeding die hem in 2003 werd opgelegd, het ontbreken van financiële middelen en het niet hebben van een dagbesteding, heeft klager samen met zijn sociaal netwerk berekenend gehandeld,
waarbij hij de risico’s van zijn handelen kende. De reclassering ziet deze gebieden als delictgerelateerde criminogene factoren. Daarnaast zou een jongere broer van klager ook veroordeeld zijn inzake inbraak betreffende onderhavige feiten. Ondanks dat
hij zich bewust was van de risico’s heeft dit hem niet weerhouden van het plegen van delicten, hetgeen zorgelijk is. Concluderend wordt gesteld dat klager eerder met justitie in aanraking is geweest betreffende vermogensdelicten. Er kan echter niet
gesproken worden van een recent delictpatroon. Door de jaren heen is wel sprake van een toename in de ernst van de delicten. Daarnaast zijn er op bovengenoemde delictgerelateerde leefgebieden problemen, waardoor de kans op recidive hoog geacht wordt.
Er
is namelijk geen verandering in zijn situatie in vergelijking met zijn situatie voorafgaand aan het onderhavige delict.

3.4. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht. Klager heeft eerder een langdurige detentie ondergaan wegens geweldpleging. Volgens het OM en de veroordeling in eerste aanleg heeft klager meerdere jaren vele
vermogensdelicten gepleegd, waarvan klager er drie bekent. Het recidiverisico is ook door de reclassering als hoog vastgesteld. Daarbij is er een noodzaak tot behandeling bij De Waag vastgesteld, waarmee in de inrichting kan worden aangevangen. Omdat
klager niet gemotiveerd is voor voornoemde behandeling, is deze nog niet gestart. Er hebben derhalve nog geen interventies gericht op recidiveverlaging plaatsgevonden. Verder kan de schadevergoedingsmaatregel, wanneer deze onherroepelijk is geworden,
de
einddatum van detentie behoorlijk beïnvloeden, gelet op de hoogte daarvan. Er zal dan een oordeel gevormd moeten worden over de mogelijkheid dat klager een schuld bij het CJIB kan voldoen en of dat er een risico bestaat dat hij weer vervalt in het
plegen van vermogensdelicten. In het reclasseringsadvies is geen invulling gegeven aan het p.p., waardoor dit advies niet voldoet aan artikel 2, derde lid, van de Regeling. De informatie blijkt derhalve onvolledig om te besluiten tot plaatsing in een
z.b.b.i. in het kader van een gestapeld traject.

4. De beoordeling
4.1. Namens klager is verzocht om aanhouding van de behandeling van het beroep. De beroepscommissie acht zich evenwel voldoende ingelicht om thans op het beroep te kunnen beslissen en ziet geen noodzaak voor aanvulling van het reclasseringsadvies.
Zij zal het verzoek om aanhouding van de behandeling om die reden afwijzen.

4.2. In zeer beperkt beveiligde inrichtingen of afdelingen kunnen gedetineerden worden geplaatst die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormen, aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd, die in geval de
veroordeling onherroepelijk is ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan dan wel in geval de veroordeling nog niet onherroepelijk is een tijd in voorlopige hechtenis hebben doorgebracht waarvan de duur ten minste gelijk is
aan
de helft van de opgelegde gevangenisstraf, die beschikken over een aanvaardbaar verlofadres, die een strafrestant hebben van ten minste zes weken en ten hoogste zes maanden en die zijn gepromoveerd (wijziging van de Regeling met ingang van 1 maart
2014,
Stcrt. 2014, nr. 4617).

4.3. In de toelichting op dit artikel (Stcr. 2000,176) staat dat bij de plaatsing in zeer beperkt en beperkt beveiligde inrichtingen de beoordeling of de gedetineerde geschikt is tot terugkeer in de samenleving een belangrijke rol speelt. Indicator
bij de beoordeling daarvan is of de gedetineerde reeds eerder tijdens de huidige detentie met goed resultaat bewegingsvrijheid (onbegeleid) buiten de inrichting heeft genoten (algemeen verlof, schorsing van de preventieve hechtenis, incidenteel verlof,
strafonderbreking), alsmede of zich daarna omstandigheden hebben voorgedaan die aan deze indicator ernstig afbreuk doen. Gelet op het open karakter van de inrichting of afdeling spelen de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict en de
persoonlijkheid van de gedetineerde een rol bij de beoordeling of betrokkene geschikt is voor plaatsing in een zeer beperkt of beperkt beveiligde inrichting of afdeling.

4.4. De beroepscommissie is van oordeel dat gelet op het hoge recidiverisico, de delicten waarvoor klager in eerste aanleg is veroordeeld en het advies van het OM, niet kan worden gesteld dat klager een te verwaarlozen vlucht- en maatschappelijk
risico vormt. Het advies van het OM weegt, nu klager zich nog in voorlopige hechtenis bevindt, zwaar. Ook de reclassering acht het recidiverisico hoog. De beroepscommissie neemt daarbij in aanmerking dat uit de stukken niet gebleken is dat een
recidiveverlagende interventie, de door de reclassering geïndiceerde behandeling bij De Waag, een aanvang heeft genomen. Dat klager in detentie positief gedrag laat zien en heeft deelgenomen aan twee trainingen, doet aan het vorenstaande niet af. Een
verlofverlening kan in dit kader aangewezen zijn mits klager daarvoor in aanmerking komt, zodat hij kan aantonen met vrijheden om te kunnen gaan. De op de onder 3.4 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan, bij afweging
van
alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol,
voorzitter, mr. L.M. Moerings en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van E.M. Breugem, secretaris, op 24 juli 2015

secretaris voorzitter

Naar boven