Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/1440/GA, 4 november 2002, beroep
Uitspraakdatum:04-11-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/1440/GA

betreft: [klager] datum: 4 november 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) heeft kennis genomen van een op 18 juli 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 10 juli 2002 verzonden uitspraak d.d. 21 juni 2002 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Noord-Holland Noord, locatie Zwaag/Het Keern te Zwaag.

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde p.i. in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft het – bij gelegenheid van klagers overplaatsing naar een andere
inrichting – inhouden van een bedrag van fl. 7,50 (= € 3,40) voor de huur van een televisietoestel.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
De beklagrechter heeft het beklag mede beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de huurovereenkomst. Zij is daarbij voorbij gegaan aan het bepaalde in punt 12 van die overeenkomst, te weten dat het Nederlandse recht op dieovereenkomst van toepassing is verklaard. Klager verwijst naar artikel 248, tweede lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek. Klager acht het niet redelijk en billijk dat hij 25% van zijn weekinkomen moet betalen voor de huur vaneen televisie, welke televisie op de dag dat klager wordt overgeplaatst meteen wordt doorverhuurd aan een andere gedetineerde. Dit speelt temeer nu klager na zijn overplaatsing in de andere inrichting een nieuw huurcontract heeftmoeten aangaan teneinde daar televisie te kunnen kijken. Klager vindt het vreemd dat hij, om het ten onrechte ingehouden bedrag (te weten € 3,40) terug te kunnen krijgen, een civiele procedure zou moeten aanspannen

De directeur heeft daarop geantwoord als tegenover de beklagrechter. Voorts heeft hij aangevoerd dat de huurovereenkomst steeds geldt voor de duur van één week, te weten van maandag tot maandag. Opzegging van de huurovereenkomst kanslechts plaatsvinden aan het einde van de huurperiode. Voor beide partijen bij de overeenkomst gelden verplichtingen. Die verplichtingen zijn benoemd in de overeenkomst. De inrichting en de gedetineerde zijn partij bij dieovereenkomst. Voor zover de beroepscommissie het beklag alsnog gegrond mocht achten stelt de directeur voor aan klager een tegemoetkoming toe te kennen van € 3,40. De directeur zal de huurcontracten herzien indien mocht blijken datdeze niet voldoen aan de bij of krachtens de wet gestelde eisen.

3. De beoordeling
Ten aanzien van het inhouden van een volle week huur, terwijl klager in die periode slechts één dag gebruik heeft kunnen maken van de televisievoorziening (klager werd op dinsdag overgeplaatst naar een andere inrichting), is deberoepscommissie van oordeel dat niet kan worden gezegd dat die beslissing van de directeur is genomen in strijd met een in de inrichting geldend wettelijk voorschrift. De vraag die vervolgens beantwoording behoeft is of diebeslissing redelijk en/of billijk moet worden geacht.
Op grond van het bepaalde in artikel 3 van de - door klager ondertekende - huurovereenkomst had klager op zich kunnen en moeten weten dat voor hem de verplichting om de huur over de volle huurperiode te voldoen, bleef bestaan.Zulks ook na een (voortijdig) vertrek uit de inrichting. Nu evenwel gedetineerden in zijn algemeenheid pas kort voor hun feitelijke overplaatsing op de hoogte worden gesteld van die overplaatsing en klager niet naar aanleiding vaneen straf of maatregel is overgeplaatst, althans daarvan niet is gebleken, acht de beroepscommissie het in dit geval niet redelijk en billijk dat klager de volle huursom heeft moeten betalen. Dit geldt temeer nu aannemelijk is dathij niet in staat is geweest om de huur tijdig op te zeggen. De uitspraak van de beklagcommissie kan daarom niet in stand blijven en het beklag dient in zoverre alsnog gegrond te worden verklaard
Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager daarvoor een tegemoetkoming toe. De directeur is in de gelegenheid gesteld zijn standpunt omtrent de tegemoetkoming te bepalen. Deberoepscommissie zal de tegemoetkoming vaststellen op €. 3,40.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond.
Zij vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag ten aanzien van de verplichting tot betaling van de huursom alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager hiervoor een tegemoetkoming toekomt van €. 3,40.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. J.P. Balkema en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 4 november 2002

secretaris voorzitter

Naar boven