Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/0610/TA, 13 juli 2015, beroep
Uitspraakdatum:13-07-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/610/TA

betreft: [klager] datum: 13 juli 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.J. Weldam, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 19 februari 2015 van de alleensprekende beklagrechter bij FPC Van der Hoeven Kliniek te Utrecht, verder te noemen de inrichting, voor zover daartegen beroep is ingesteld,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 12 juni 2015, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, is namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting gehoord de juridisch medewerker, [...].
Klagers raadsman, mr. J.J. Weldam, heeft op 11 juni 2015 laten weten dat zowel klager als hijzelf niet ter zitting van de beroepscommissie zal verschijnen.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a. de beslissing van 17 september 2013 tot verlenging van de afzondering,
b. de beslissing van 15 oktober 2013 tot verlenging van de afzondering,
c. de beslissing van 13 november 2013 tot verlenging van de afzondering,
d. de beslissing van 5 december 2013 tot verlenging van de afzondering, en
e. het niet tijdig opstellen van een verplegings- en behandelingsplan.

De beklagrechter heeft het beklag onder a. tot en met d. en een gedeelte van het beklag onder e. ongegrond verklaard en heeft het beklag onder e, voor zover dit betrekking heeft op periode van 26 september 2013 tot 23 oktober 2013, gegrond verklaard op
de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Namens klager is in het beroepschrift het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Eerst ruim een jaar na de indiening van het klaagschrift heeft de inrichting inlichtingen over klagers klachten aan de beklagcommissie
verschaft. De inrichting heeft zich op geen enkele wijze ingespannen om ervoor te zorgen dat de beklagcommissie binnen de termijn van artikel 65 van de Bvt kon beslissen en de beklagcommissie heeft zich lijdelijk opgesteld. Om deze reden dient het
beklag formeel gegrond te worden verklaard.
Ten aanzien van het beklag onder a: de overweging van de beklagrechter dat de behandeling in de Van der Hoeven Kliniek in een impasse was geraakt berust op een onjuiste lezing van de inlichtingen van de inrichting. Het was de behandeling in FPC De
Rooyse Wissel die in een impasse was geraakt. Klagers afzondering is op 17 september 2013 verlengd vanwege zijn mogelijke betrokkenheid bij aanwezigheid van drugs in de inrichting en omdat klager positief had gescoord bij een urinecontrole. Op 24
augustus 2013 heeft klager voor het laatst positief gescoord; op 4 en 5 september 2013 heeft hij urinecontroles geweigerd. Voor deze gedragingen is klager steeds 24 uur in een prikkelarme kamer geplaatst en deze konden daarom niet aan de
verlengingsbeslissing van 17 september 2013 ten grondslag worden gelegd. Het argument dat de afzondering uit veiligheidsoverwegingen is verlengd staat haaks op het behandelverslag waarin staat dat klager niet vanwege de directe veiligheid werd
afgezonderd. De omstandigheid dat sommige begeleiders spanning hebben ervaren in de omgang met klager kan de verlenging van de afzondering niet rechtvaardigen. De noodzaak voor verlenging ontbrak.
Ten aanzien van het beklag onder b. tot en met d: klager volgde sinds zijn binnenkomst in de inrichting een individueel programma waarbij hem minder dan vier contacturen per dag werden aangeboden. Klager heeft niet alle hem aangeboden activiteiten
aanvaard. Het aanvaarden van meer activiteiten zou nooit hebben geleid tot meer contacturen met medepatiënten, daar de aangeboden activiteiten individuele activiteiten betroffen. Het niet deelnemen aan meer activiteiten kon niet redengevend zijn om de
afzondering van klager nog met drie keer vier weken te verlengen. De noodzaak voor voortzetting van de afzondering ontbreekt.
Ten aanzien van het beklag onder e: het beroep is gericht tegen het niet toekennen van een tegemoetkoming door de beklagrechter in verband met het gegrondverklaarde gedeelte van het beklag. Klager kan zich er niet mee verenigen dat hem geen
tegemoetkoming is toegekend.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. In de periode waarin klager heeft geklaagd, is heel veel geklaagd. Er is zelfs een nieuwe medewerker aangetrokken om alle
beklagzaken te kunnen afhandelen.
Ten aanzien van het beklag onder a. tot en met d: klager is in juni 2013 overgekomen vanuit De Rooyse Wissel, waar zijn behandeling in een impasse was geraakt. Klager heeft in die inrichting zeer ontwrichtend gedrag op de leefgroep vertoond. Op de
leefgroep werd een te groot beroep gedaan op zijn eigen initiatief en verantwoordelijkheid en dat bleek hij niet aan te kunnen. Daarnaast staat hij bekend om zijn verbale en fysieke agressie en geweld gericht tegen medewerkers en medepatiënten. Bij
binnenkomst van klager in de inrichting werd besloten klager goed en strak te begeleiden. De inrichting begon gelet op zijn voorgeschiedenis voorzichtig met een heel beperkt individueel programma, waardoor hij de vier contactmomenten per dag niet
haalde. Overigens weigerde klager ook regelmatig de hem wel aangeboden activiteiten. In juli 2013 heeft klager een brief geschreven naar zijn behandelaar in De Rooyse Wissel. Zo op het eerste oog was het een ‘normale’ brief, maar ‘tussen de regels
door’
waren duidelijk bedreigingen aan het adres van de behandelaar te lezen. Dit is als zeer dreigend ervaren. In augustus en september 2013 heeft klager verscheidene keren positief gescoord bij urinecontroles. Daarna hebben er geen concrete incidenten
plaatsgevonden, maar klagers algehele gedrag
– waar overigens moeilijk de vinger achter te krijgen was – werd door het personeel als dreigend, dwingend en onbetrouwbaar ervaren; gelet op zijn verleden werd het nodig geacht om klager strak te blijven begeleiden. Op lange termijn is gebleken dat
deze aanpak heeft gewerkt; het ging steeds iets beter met klager en zijn activiteiten werden gestaag steeds verder uitgebreid. In januari 2014 had hij een programma met meer dan vier contacturen per dag.
Ten aanzien van het beklag onder e: hoewel klagers behandelplan niet tijdig is opgesteld, heeft klager in de periode waarin er nog geen behandelplan was wel enkele behandelactiviteiten aangeboden gekregen. Echter, hij weigerde deze activiteiten
regelmatig.

3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt voorop dat het lang heeft geduurd voordat de inrichting inlichtingen over klager klachten aan de beklagrechter heeft verstrekt en voordat de beklagrechter uitspraak heeft gedaan. Hoewel de wetgever geen termijn heeft gesteld
waarbinnen de inrichting inlichtingen dient te verschaffen en geen rechtsgevolgen heeft verbonden aan de overschrijding door de beklagcommissie van de in artikel 65, eerste lid, van de Bvt genoemde termijn, acht de beroepscommissie het vanuit het
oogpunt van een juiste rechtsbedeling van groot belang dat de inrichting – ook in `piekperiodes’ - tijdig inlichtingen aan de beklagcommissie verschaft en dat de beklagcommissie voortvarend en met inachtneming van de termijn uit artikel 65, eerste lid,
van de Bvt op het beklag beslist.

Ten aanzien van het beroep inzake het beklag onder a. tot en met d. overweegt de beroepscommissie het volgende. Klager is op 26 juni 2013 overgeplaatst uit De Rooyse Wissel naar de Van der Hoeven Kliniek. De beroepscommissie neemt als vaststaand aan
dat
klagers behandeling in De Rooyse Wissel in een impasse was geraakt, (mede) doordat klager ontwrichtend gedrag vertoonde op de (leef)afdeling. De inrichting heeft – onweersproken – aangevoerd dat klager een verblijf op een leefafdeling niet goed aankan,
dat hij bekend staat om zijn verbale en fysieke agressie zowel gericht tegen medewerkers als tegen medepatiënten, en dat sprake is van een hoge mate van psychopathie. Bovenstaande omstandigheden in samenhang bezien, heeft de inrichting besloten klager
bij binnenkomst een individueel programma te geven. Gedurende dit individuele programma – dat tot begin januari 2014 heeft geduurd – heeft klager (meestal) geen vier uren per dag met medeverpleegden kunnen doorbrengen. Dit individuele programma dient
dan ook te worden aangemerkt als afzondering als bedoeld in artikel 34 van de Bvt.

Voor wat betreft het beklag onder a. en b. – dat betrekking heeft op de afzondering van 17 september 2013 tot 13 november 2013 – overweegt de beroepscommissie het volgende. Gelet op klagers voorgeschiedenis, zijn psychopathie en zijn gedrag in De
Rooyse
Wissel (verbaal en fysiek geweld, (be)dreigend en ontwrichtend gedrag en drugsgebruik) acht de beroepscommissie begrijpelijk dat de inrichting, met het oog op het belang van de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting, klager bij
binnenkomst een beperkt individueel programma heeft opgelegd dat bij goed functioneren geleidelijk en stapsgewijs kon worden uitgebreid. Uit de inlichtingen van de inrichting alsmede het overgelegde behandelverslag over de periode van 26 juni tot 17
september 2013 komt naar voren dat klager zich in de inrichting dreigend en dwingend gedroeg, dat hij ex- en impliciet dreigende uitspraken deed en dat hij in discussies en conflicten geraakte met personeelsleden en medeverpleegden, waardoor
handhaving
van het individuele programma onder strikte begeleiding nodig bleef. Begin juli 2013 werd bekend dat klager een brief met daarin (impliciete) bedreigingen had gestuurd naar zijn voormalige behandelaar in De Rooyse Wissel. Voorts heeft hij bij een
urinecontrole van 24 augustus 2013 positief gescoord op het gebruik van softdrugs en op 4 en 5 september 2013 geweigerd mee te werken aan urinecontroles. Hoewel de uitslag van een op 12 september 2013 uitgevoerde urinecontrole negatief was en uit het
behandelverslag blijkt dat zijn dreigende gedrag langzaam iets minder werd, is de beroepscommissie, gelet op klagers voorgeschiedenis en zijn algehele gedrag in de periode voorafgaande aan 17 september 2013, van oordeel dat de beslissing van de
inrichting van 17 september 2013 om klagers afzondering te verlengen niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.
Uit de (schriftelijke en mondelinge) inlichtingen van de inrichting komt naar voren dat naarmate de tijd vorderde klagers gedrag langzaam maar zeker iets verbeterde, maar dat nog steeds sprake was van dreigend en dwingend gedrag en dat klager nog
steeds
als onbetrouwbaar werd ingeschat. Daarnaast is gebleken dat de inrichting heeft geprobeerd klagers activiteitenprogramma stapsgewijs uit te breiden met (vooral individuele maar ook enkele gemeenschappelijke) activiteiten, maar dat klager veel van deze
activiteiten regelmatig weigerde. Naast het feit dat dit ertoe leidde dat klager veel op zijn kamer verbleef, had deze weigering ook tot gevolg dat het personeel zich een onvoldoende beeld kon vormen van klagers functioneren in een andere setting en in
(klein) groepsverband. Alle bovengenoemde omstandigheden in samenhang bezien is de beroepscommissie van oordeel dat de inrichting ook op 15 oktober 2013 nog in redelijkheid heeft kunnen beslissen dat het in verband met de handhaving van de orde en
veiligheid in de inrichting noodzakelijk was om klagers afzondering te verlengen.
Gelet op het vorenstaande zal de beroepscommissie het beroep inzake het beklag onder a. en b. ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter op deze onderdelen met aanvulling van de gronden bevestigen.

Wat betreft het beklag onder c. en d. – dat betrekking heeft op de afzondering van 13 november 2013 tot begin januari 2014 – overweegt de beroepscommissie het volgende. Ter zitting is namens de inrichting toegelicht dat naarmate de tijd vorderde
klagers
gedrag, hoewel nog steeds dwingend van aard, steeds meer verbeterde. Uit het verweerschrift van de inrichting van 30 januari 2015 blijkt dat klager sinds september 2013 steeds vaker deelnam aan de hem aangeboden individuele activiteiten en vanaf
oktober
2013 aan enkele activiteiten in klein groepsverband. De inrichting heeft voldoende tijd en gelegenheid gehad klager te begeleiden en te observeren in verschillende situaties en settings. Niet is gebleken dat klager in oktober of november 2013 betrokken
is geweest bij incidenten dan wel dat nog onverminderd sprake was van dreigend of dwingend gedrag waarmee hij niet op de afdeling te handhaven zou zijn. Gelet hierop en nu voorts niet is gebleken of en, zo ja, welke pogingen de inrichting heeft
ondernomen om tot beëindiging van de afzondering te komen, acht de beroepscommissie de noodzaak voor voortduring van de afzondering vanaf 13 november 2013 niet aannemelijk geworden. De beslissingen waartegen de klachten onder c. en d. zijn gericht
dienen naar het oordeel van de beroepscommissie dan ook te worden aangemerkt als onredelijk en onbillijk.
Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard, de uitspraak van de beklagrechter zal in zoverre worden vernietigd en het beklag zal gegrond worden verklaard. Nu de rechtgevolgen van de onder c. en d. genoemde beslissingen niet meer ongedaan gemaakt
kunnen worden ziet de beroepscommissie aanleiding voor het toekennen van een tegemoetkoming. Zij bepaalt de hoogte van die tegemoetkoming, in aanmerking genomen dat de onder c. en d. genoemde maatregelen bij elkaar acht weken hebben geduurd, op €
420,=.
Hierbij is ook betrokken de omstandigheid dat klager lang heeft moeten wachten op de uitspraak van de beklagrechter.

Ten aanzien van het beroep inzake het beklag onder e, welk beroep is gericht tegen het niet toekennen van een tegemoetkoming door de beklagrechter, wordt het volgende overwogen. De beroepscommissie acht aannemelijk dat klager in de periode van 26
september tot 23 oktober 2013, waarin er in strijd met de wet nog geen behandelplan lag, wel behandelactiviteiten aangeboden heeft gekregen. Gelet hierop en nu is gebleken dat klager er zelf voor heeft gekozen niet aan alle aangeboden
behandelactiviteiten deel te nemen, ziet de beroepscommissie geen aanleiding voor het toekennen van een tegemoetkoming. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagrechter zal in zoverre worden bevestigd.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake het beklag onder a, b. en e. ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter, voor zover daartegen beroep is ingesteld, met aanvulling van de gronden ten aanzien van het beklag onder a. en b.
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake het beklag onder c. en d. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming van € 420,= toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. J.M.L. Niederer en prof. Dr. B.C.M. Raes, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 13 juli 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven