Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/0663/TA, 13 juli 2015, beroep
Uitspraakdatum:13-07-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/663/TA

betreft: [klager] datum: 13 juli 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.L. Louwerse, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 26 januari 2015 van de beklagcommissie bij FPC Oostvaarderskliniek te Almere, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 12 juni 2015, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klagers raadsvrouw, mr. A.L. Louwerse, en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting [...], juridisch medewerker bij
voormelde inrichting.
Klagers raadsvrouw heeft op 11 juni 2015 meegedeeld dat klager niet in staat is ter zitting te verschijnen.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. de beslissing van 25 november 2014 tot oplegging van afdelingsarrest, en
b. de beslissing van 28 november 2014 tot oplegging van een rode kaart.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. In de schriftelijke mededelingen staat dat de grondslag voor de maatregelen is gelegen in artikel 33 juncto artikel 32 van de Bvt. Dit is onjuist:
artikel 32 Bvt ziet namelijk op de beslissing tot plaatsing op een afdeling voor intensieve zorg. Om deze reden dient het beklag formeel gegrond te worden verklaard. Het beklag moet voorts inhoudelijk gegrond worden verklaard, nu de maatregelen ten
onrechte zijn opgelegd. Deze zijn opgelegd naar aanleiding van één positieve urinecontrole, waarvan de score net boven de afkapwaarde lag. Klager betwist dat hij (opzettelijk) drugs heeft gebruikt. Gelet op de zeer lage score is klagers verhaal dat de
drugs in een shag zaten die hij van een medepatiënt had gekregen niet ongeloofwaardig. Klager heeft geen namen genoemd, omdat hij problemen met medepatiënten kan krijgen als hij dat wel doet. De maatregelen hebben voorts te lang voortgeduurd. Niet valt
in te zien waarom het onderzoek naar de herkomst van de drugs zo lang heeft moeten duren. Het lijkt erop dat de maatregelen zijn gehandhaafd om klager aan het praten te krijgen. Dit mag niet. Bovendien had de inrichting ingevolge het bepaalde in
artikel
8, derde lid, van de Regeling urineonderzoek verpleegden (hierna: de Regeling) de tenuitvoerlegging van de maatregel moeten opschorten in afwachting van de uitslag van het door klager aangevraagde herhalingsonderzoek. Ook heeft klager de uitslagen van
de urinecontrole niet op schrift ontvangen hetgeen in strijd is met het bepaalde in artikel 5, tweede lid, van de Regeling.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep gepersisteerd bij het standpunt als ingenomen tegenover de beklagcommissie en is daaraan het volgende toegevoegd. De wettelijke grondslag voor afdelingsarrest wordt gevormd door artikel 33 van de Bvt in
combinatie met artikel 32 van de Bvt. Het bepaalde in artikel 8, derde lid, van de Regeling is in dit geval niet van toepassing, omdat aan klager geen disciplinaire straf maar een maatregel is opgelegd. Voorts volgt uit artikel 5, tweede lid, van de
Regeling niet dat de uitslag van een urinecontrole schriftelijk aan een verpleegde kenbaar moet worden gemaakt. Aan klager is de uitslag mondeling meegedeeld en door het personeel is conform het bepaalde in de Regeling schriftelijk vastgelegd dat en
wanneer die mededeling is gedaan.

3. De beoordeling
Vast staat dat klager bij een op 20 november 2014 uitgevoerde urinecontrole positief heeft gescoord op het gebruik van cannabis, dat klager heeft verklaard dat die drugs waarschijnlijk in een shag zaten die hij van een medeverpleegde heeft gekregen,
maar dat klager niet de naam van die medeverpleegde heeft genoemd. De inrichting is een onderzoek naar de herkomst van die drugs gestart. Nu drugsgebruik en -bezit een ontregelend effect hebben op de inrichting en de verpleegden, en de verklaring van
klager omtrent de herkomst van de drugs op geen enkele wijze verifieerbaar was, heeft de inrichting in redelijkheid kunnen beslissen dat het in verband met de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting noodzakelijk was klager gedurende de
periode van onderzoek afdelingsarrest op te leggen (waarvoor artikel 33 in samenhang bezien met artikel 32, eerste lid, onder b, van de Bvt de grondslag vormt), zodat hij extra in de gaten kon worden gehouden. De duur van deze maatregel, die overigens
na drie dagen is afgeschaald naar een minder vergaande vorm (een rode kaart), kan naar het oordeel van de beroepscommissie evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Daarbij heeft de beroepscommissie gelet op de mededeling van de inrichting
dat het onderzoek naar de herkomst van de drugs lang(er) heeft geduurd doordat klager niet heeft verklaard van wie hij de shag had gekregen, en heeft zij in aanmerking genomen artikel 20, vierde lid, van het ‘Protocol urineonderzoek op aanwezigheid van
gedragsbeïnvloedende middelen’ van de Oostvaarderskliniek – waarin staat dat de maatregel(en) blijft/blijven gehandhaafd totdat de herkomst van de gedragsbeïnvloedende middelen duidelijk is. De beroepscommissie neemt hierbij nog in aanmerking dat het
bovenstaande zich afspeelde in een periode waarin inrichtingsbreed onderzoek is gedaan naar en maatregelen zijn getroffen ter voorkoming van drugsgebruik en -bezit van verpleegden. Gelet op het vorenstaande kan hetgeen in beroep is aangevoerd niet tot
een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Volledigheidshalve overweegt de beroepscommissie dat geen sprake is van strijd met artikel 5, tweede lid, dan wel artikel 8, derde lid, van de Regeling. Immers, uit artikel 5, tweede lid, van
de Regeling volgt niet dat de uitslag van een urinecontrole schriftelijk aan een verpleegde moet worden meegedeeld en het bepaalde in artikel 8, derde lid, van de Regeling is in dit geval niet van toepassing nu in het onderhavig geval geen
disciplinaire
straf maar een (orde)maatregel is opgelegd.
Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal met aanvulling van de gronden worden bevestigd.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. J.M.L. Niederer en prof. Dr. B.C.M. Raes, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 13 juli 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven