Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/0218/TA, 9 juli 2015, beroep
Uitspraakdatum:09-07-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/218/TA

betreft: [klager] datum: 9 juli 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. D.P. Hein, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 22 december 2014 van de beklagcommissie bij FPC De Rooyse Wissel te Venray, verder te noemen de inrichting, voor zover daartegen beroep is ingesteld,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 11 mei 2015, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. D.P. Hein, en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting [...] en [...],
beiden juridisch medewerker.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. de beslissing van 25 april 2014 tot oplegging van afdelingsarrest,
b. de beslissing van 28 april 2014 tot oplegging van afzondering,
c. het ‘meeluisteren’ met een telefoongesprek van klager op 26 april 2014,
d. de intrekking van het verlof van 24 april 2014, en
e. de intrekking van het werkverlof van 28 april 2014.

De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in het beklag als vermeld onder a, d. en e, heeft het beklag als vermeld onder b. formeel gegrond (onder toekenning van een tegemoetkoming van € 10,=), maar materieel ongegrond verklaard en
heeft het beklag als vermeld onder c. ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Het beroep richt zich met name tegen de ongegrondverklaring van het beklag als vermeld onder c. Vast staat dat op het moment dat klager een
telefoongesprek voerde, een medewerker in het kantoor de telefoon, die in verbinding stond met die van klager, heeft opgepakt, waardoor zij met het telefoongesprek van klager heeft kunnen meeluisteren. Niet kan worden vastgesteld dat de medewerker,
zoals de inrichting stelt, de telefoon meteen weer heeft opgehangen en niet heeft meegeluisterd. Ongeacht dat de medewerker mogelijk niets heeft gehoord, is sprake van een schending van het bepaalde in artikel 38, tweede lid, van de Bvt. Aan klager was
namelijk geen belmaatregel opgelegd. Deze situatie had zich nimmer mogen voordoen; het had niet zo mogen zijn dat klager moest bellen met een telefoon die afgeluisterd kon worden. Verzocht wordt het beklag gegrond te verklaren en klager een
tegemoetkoming van € 25,= toe te kennen.
Ten aanzien van de overige klachten heeft de raadsman opgemerkt dat hij bekend is met de ‘ontvankelijkheidsjurisprudentie’ van de beroepscommissie, maar het vreemd vindt dat tegen beslissingen tot oplegging van afdelingsarrest/afzondering eerst beklag
open staat nadat het afdelingsarrest/de afzondering een aantal dagen heeft geduurd. Hetzelfde geldt voor beslissingen tot intrekking van verlof.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De telefoon waarmee klager op 26 april 2014 moest bellen (omdat hij was beperkt in zijn bewegingsvrijheid) is een soort mobiele
telefoon die in verbinding staat met de telefoon op het kantoor van het personeel. Zodoende kan het personeel in geval van een belmaatregel meeluisteren. Het is juist dat een medewerker per ongeluk de telefoon van de haak heeft genomen toen klager aan
het bellen was. Echter, toen bleek dat de lijn bezet was, heeft de medewerker direct opgehangen. De betreffende medewerker heeft niet meegeluisterd met het gesprek en ook niets opgevangen. Sinds dit incident wordt een ‘bakje’ over de telefoon in het
kantoor geplaatst als een verpleegde met de telefoon belt, zodat dit niet nogmaals kan gebeuren.
Voor wat betreft de overige klachten wordt gepersisteerd bij de standpunten als ingenomen tegenover de beklagcommissie.

3. De beoordeling
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder a, b, d. en e. overweegt de beroepscommissie dat hetgeen in beroep is aangevoerd niet tot andere beslissingen kan leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard en
de uitspraak van de beklagcommissie zal, voor zover daartegen beroep is ingesteld, worden bevestigd.

Ten aanzien van het beklag als vermeld onder c. overweegt de beroepscommissie het volgende. Ingevolge artikel 38, eerste lid, van de Bvt heeft een verpleegde, behoudens de overeenkomstig het tweede tot en met het vijfde lid te stellen beperkingen, het
recht telefoongesprekken te voeren met personen buiten de inrichting. Ingevolge artikel 38, tweede lid, van de Bvt kan het hoofd van de inrichting bepalen dat op de door of met een verpleegde gevoerde telefoongesprekken toezicht wordt uitgeoefend. Dit
toezicht kan onder meer omvatten het beluisteren van een telefoongesprek.

Vast staat dat op 26 april 2014, toen klager aan het bellen was, de telefoon in het kantoor – welke telefoon in verbinding staat met de telefoon waarmee klager belde – door een medewerker is opgenomen, waardoor deze kon meeluisteren met het
telefoongesprek van klager. Eveneens staat vast dat het hoofd van de inrichting niet had bepaald dat op of omstreeks 26 april 2014 toezicht (als bedoeld in artikel 38, tweede lid, van de Bvt) op klagers telefoongesprekken diende te worden uitgeoefend.
Hoewel niet kan worden vastgesteld dat de betreffende medewerker daadwerkelijk heeft meegeluisterd met het telefoongesprek van klager, is de beroepscommissie van oordeel dat door het enkel opnemen van de telefoon in het kantoor – waardoor de
mogelijkheid werd gecreëerd met klagers telefoongesprek mee te luisteren – een inbreuk is gemaakt op klagers recht om zonder beperkingen te telefoneren (artikel 38, eerste lid, Bvt) alsmede klagers recht op privacy (artikel 8 EVRM), terwijl een
wettelijke grondslag voor die inbreuk – meer in het bijzonder een beslissing als bedoeld in artikel 38, tweede lid, van de Bvt – ontbrak.
Gelet hierop zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. De beroepscommissie ziet aanleiding voor het toekennen van een tegemoetkoming en bepaalt de
hoogte
van die tegemoetkoming, waarbij in aanmerking wordt genomen dat sprake was van een incident (mogelijk als gevolg van een vergissing) en dat niet kan worden vastgesteld dat daadwerkelijk is meegeluisterd met zijn telefoongesprek, op € 5,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake het beklag als vermeld onder a, b, d. en e. ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie voor zover daartegen beroep is ingesteld.
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake het beklag als vermeld onder c. gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming van € 5,= toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit
mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, voorzitter, drs. W.A.Th. Bos en mr. Drs. L.C. Mulder, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 9 juli 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven