Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/0529/SGA, 24 februari 2015, schorsing
Uitspraakdatum:24-02-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 15/529/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 24 februari 2015

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. K.G.L. Bovens, namens

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 16 februari 2015, inhoudende de oplegging van een disciplinaire
straf van opsluiting in een strafcel voor de duur van tien dagen, ingaande op 16 februari 2015 om 09.00 uur en eindigende op 26 februari 2015 om 09.00 uur.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 20 februari 2015 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 23 februari 2015.

1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.
Uit de door de directeur verstrekte inlichtingen, waaronder een viertal verslagen en een tweetal mededelingen, komt het volgende naar voren. Op 28 en 29 januari 2015 is verzoeker verslag aangezegd in verband met het verbaal en daadwerkelijk agressief
zijn naar personeel en daar totaal niet aanspreekbaar op zijn. Op 29 januari 2015 heeft verzoeker hiervoor een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel, met cameratoezicht, opgelegd gekregen, ingaande op 29 januari 2015 om
09.00
uur en eindigende op 12 februari 2015 om 09.00 uur. Op 31 januari 2015 zijn verzoeker vervolgens opnieuw drie verslagen aangezegd. In verband hiermee heeft de directeur verzoeker op 2 februari 2015 wederom een disciplinaire straf van veertien dagen
opsluiting in een strafcel aan verzoeker opgelegd onder meer wegens het uiten van ernstige bedreigingen naar personeel en weigeren opdrachten van personeel uit te voeren. Deze straf zou in aansluiting op de eerdere straf ten uitvoer worden gelegd. Als
ingangsdatum is opgenomen 12 februari 2015 09.00 uur en als einddatum 26 februari 2015 09.00 uur. Om te proberen de vicieuze cirkel waarin verzoeker met zijn gedrag verkeert te doorbreken, heeft de directeur met verzoeker afgesproken dat de directeur
de
tweede disciplinaire straf van 2 februari 2015 zal opschorten wanneer verzoeker zou stoppen met zijn ongewenste gedrag. Op 12 februari 2015 heeft verzoeker vervolgens de strafcel mogen verlaten.
Omdat het op 15 februari 2015 toch weer mis ging, heeft de directeur besloten dat de eerder opgelegde disciplinaire straf toch verder ten uitvoer moet worden gelegd. Bij de thans bestreden beslissing heeft de directeur verzoeker een disciplinaire straf
van tien dagen opsluiting in een strafcel opgelegd, ingaande op 16 februari 2015 om 09.00 uur en eindigende op 26 februari 2015 om 09.00 uur. Naar aanleiding van het incident dat plaats had op 15 februari 2015 is kennelijk geen afzonderlijk verslag
opgemaakt, wel bevindt zich hieromtrent een zogenaamde mededeling bij de stukken. Dat verzoeker verslag is aangezegd is uit de stukken niet gebleken; het schriftelijk verslag, rapport artikel 50 lid 1 Pbw, zoals dat doorgaans bij de stukken zit
ontbreekt in dit geval. Nu de wet dat aanzeggen dwingend voorschrijft als voorwaarde voor een strafoplegging is – naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – de beslissing tot oplegging van de onderhavige disciplinaire straf daarom genomen in strijd
met een wettelijk voorschrift. Dat maakt dat de tenuitvoerlegging van die beslissing alleen al om die reden voor schorsing in aanmerking komt.
Overigens merkt de voorzitter nog op dat hier om schorsing wordt gevraagd van de beslissing van de directeur van 16 februari 2015 en daarom verder buiten bespreking blijft wat er zij van de afspraak van 2 februari 2015 tot opschorting van de eerder
opgelegde straf en wat daar verder mee samen hangt.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de beslissing van de directeur van 16 februari 2015 met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben beslist.

Aldus gedaan door mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 24 februari 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven