Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/0844/GM, 17 oktober 2002, beroep
Uitspraakdatum:17-10-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/822/GM

betreft: [klager] datum: 17 oktober 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een op 17 april 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de locatie Scheveningen te 's-Gravenhage,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 4 april 2002 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Zowel klager als zijn raadsvrouw, mr. M.C. Kwakkelstein-Doornbos heeft bij brief van 18 juni 2002 te kennen gegeven niet ter zitting van de beroepscommissie van 8 juli 2002 te zullen verschijnen, alsmede het beroep nader toegelicht.

De inrichtingsarts verbonden aan de locatie Scheveningen heeft telefonisch laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen. Hij heeft bij schrijven van 3 juli 2002, bij faxbericht d.d. 8 juli 2002 bij het secretariaat vande Raad ingekomen, een nadere toelichting gegeven.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur d.d. 7 maart 2002, betreft
1.1. de weigering een crème tegen eczeem voor te schrijven;
1.2. onvoldoende controle van de bloedsuikerspiegel;
1.3. onvoldoende behandeling van oedeem in benen en voeten;
1.4. het niet nakomen van de afspraak met de uroloog.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Door en namens klager is het volgende aangevoerd.
Klager is 77 jaar en heeft veel gezondheidsklachten. Hoewel de medische dienst beschikt over een aantal dossiers van behandelend medisch specialisten doet hij niets aan klagers klachten, zodat deze zullen verergeren tijdens dedetentie. Door zijn hoge leeftijd ontbeert klager de veerkracht van een gemiddelde gedetineerde om na invrijheidstelling te kunnen opknappen.
Voor zijn detentie gebruikte hij op voorschrift van zijn huisarts een zalf ter bestrijding van eczeem aan oren en hoofd. Het niet mogen invoeren van medicijnen accepteert klager als een gegeven, maar het is onredelijk dat deinrichtingsarts niet deze dan wel een goedkopere uitvoering wil voorschrijven.
Klager krijgt weliswaar de voorgeschreven medicijnen voor zijn suikerziekte, maar zijn bloedspiegel wordt niet gecontroleerd, terwijl de medicatie bij schommelingen in de bloedspiegel dient te worden aangepast.
In verband met zijn medische gesteldheid dient klager veel te bewegen. Als gevolg van het vele uren aaneen ingesloten zijn in een cel van geringe afmetingen heeft zich oedeem gevormd in zijn onderbenen en voeten. Alssymptoombestrijding wordt om de drie dagen een plaspil gegeven en geadviseerd speciale kousen te dragen. Klager probeert tijdens het luchtuur zoveel mogelijk te lopen. Hij lijdt veel pijn aan benen en voeten, waardoor hij slechtslaapt.
De afspraak in maart 2002 met de uroloog is niet doorgegaan. Klager weigert onder begeleiding van beveiligingsbeambten en met een broekstok naar het ziekenhuis te gaan, omdat hij na zijn detentie daar nog vaak als gewoon burgerhoopt te komen. Deze veiligheidsmaatregelen zijn buitenproportioneel. De gestelde druk van klagers familie is niet onbegrijpelijk, aangezien zij zich grote zorgen maakt over klagers gezondheidstoestand.
De medisch adviseur heeft zijn advies in te algemene termen gesteld en is onvoldoende ingegaan op klagers klachten over zijn medische behandeling. Het advies heeft dan ook niet geleid tot een adequate aanpak van de eerder genoemdegezondheidsklachten. Het beroep zou gegrond moeten worden verklaard.

De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen.
Bij alle behandelend specialisten is met toestemming van klager informatie opgevraagd, welke ten dele is ingekomen. Klager bezoekt regelmatig de medische dienst. De dienst is dan ook bekend met zijn medische problemen:waarschijnlijk een syndroom X (adipositas, insulineresistentie, hypertensie) en een prostaatcarcinoom met bijwerkingen van eerdere operatieve ingrepen en bestralingen. Het bestaan van een groot cardiovasculair risico is met hem nainkomst besproken.
De directeur staat niet toe dat klager de door zijn huisarts voorgeschreven Lamisil invoert. Hoewel er geen spoedindicatie voor diagnostiek en/of aanpassing van de behandeling was, is er toch beleid gemaakt rondlaboratoriumdiagnostiek en tensiecontrole. Bij klagers binnenkomst in de inrichting waren zijn diabetes mellitus en hypertensie niet optimaal gereguleerd. Dit heeft nooit geleid tot een bedreigende situatie. Dat ligt ook niet in delijn der verwachting, aangezien complicaties van een slecht gereguleerde diabetes mellitus en hypertensie eerst na jaren ontstaan.
Ook is actie ondernomen om een poli-afspraak bij de uroloog te maken. Klagers familieleden belden de medische dienst bij herhaling over de medische behandeling en de afspraak bij de uroloog. Zij reageerden op de weigering om tijd enplaats van poliafspraken bekend te maken en om medisch informatie zonder klagers toestemming te verstrekken onder meer met opmerkingen als "ik zal je op je graf komen opzoeken". De familie heeft met dit gedrag een goede zorg voor engoede relatie met klager enigszins gefrustreerd, waardoor de begeleiding rond zijn diabetes en hypertensie niet optimaal is geweest. Klager zelf is evenmin een gemakkelijke patiënt, gelet op de opmerkingen in zijn dossier en de velebeklagzaken tijdens zijn detentie van 1990 tot 1992.
Het oedeem is adequaat behandeld met een lisdiureticum. Bij dit oedeem speelde waarschijnlijk een diabetische neuropathie een rol, alsmede een decompensatio cordis. Voor dit laatste adviseert de arts op termijn verdere diagnostiek.Het verblijf in een huis van bewaring heeft minder mogelijkheden tot lichaamsbeweging dan buiten tot gevolg.
Tot slot merkt de arts op geen waarde te hechten aan homeopathische middelen. Hij schrijft deze door klager buiten gebruikte middelen dan ook niet voor.

3. De beoordeling
Met betrekking tot onderdeel 1.1. overweegt de beroepscommissie als volgt.
Aannemelijk is dat klager voor zijn detentie in verband met een huidaandoening op voorschrift van zijn huisarts Lamisil crème gebruikte. De inrichtingsarts heeft verklaard dat de directie gedetineerden verbiedt zalfjes in te voeren,alsmede dat hij geen homeopathische geneesmiddelen voorschrijft. Vast staat dat Lamisil geen homeopathisch middel is, maar een regulier schimmel bestrijdend middel. Nu bij gebreke van enige vastlegging niet is gebleken dat de artsenige aanleiding had om klager geen Lamisil of een vergelijkbaar geneesmiddel tegen een huidaandoening voor te schrijven is de beroepscommissie van oordeel dat de onderwerpelijke weigering dient te worden aangemerkt als in strijdmet de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal op dit onderdeel dan ook gegrond worden verklaard.
De beroepscommissie acht geen termen aanwezig klager een tegemoetkoming toe te kennen.
Met betrekking tot onderdeel 1.2.: Aannemelijk geworden is dat bij gebreke van een spoedindicatie tot diagnostiek en/of aanpassing van de reeds voor klagers detentie ingezette behandeling ten behoeve van klagers suikerziekte degebruikelijke laboratoriumonderzoeken hebben plaats gehad. Hoewel de inrichtingsarts erkent dat het gedrag van klager en zijn familie ertoe heeft geleid dat klagers begeleiding terzake van zijn suikerziekte en hoge bloeddruk nietoptimaal is geweest komt de beroepscommissie tot het oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts terzake van klagers suikerziekte niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Dit onderdeelvan het beroep zal ongegrond worden verklaard.
Met betrekking tot onderdeel 1.3.: Klager is van oordeel dat zijn vochthuishouding ernstig verstoord is door gebrek aan voldoende beweging.
Voorop staat dat verminderde mogelijkheden tot lichaamsbeweging inherent zijn aan detentie. De inrichtingsarts is van oordeel dat waarschijnlijk een diabetische neuropathie en mogelijk een decompensatio cordis klagers oedeem aanvoeten en benen veroorzaken, hetwelk hij adequaat behandelt met een lisdiureticum.
De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het onder 1.3. genoemde handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegdenorm. Het beroep zal derhalve in zoverre ongegrond worden verklaard.
Met betrekking tot onder 1.4.: De door klager voor zijn detentie gemaakte afspraak met zijn uroloog is afgezegd op grond van veiligheidsoverwegingen. Gebleken is dat de inrichtingsarts het aangewezen acht dat klager binnen zeerkorte tijd zijn eigen uroloog bezoekt en daartoe afspraken maakt. Klager echter weigert om op transport te gaan onder de veiligheid betreffende voorwaarden van begeleiding en een broekstok. De beroepscommissie is van oordeel dat hetonder deze omstandigheden aan klager zelf te wijten is dat hij niet zijn uroloog kan consulteren. Het onder 1.4. genoemde handelen van de inrichtingsarts is dan ook niet aan te merken als in strijd met de in artikel 28 Pmneergelegde norm. Het beroep zal derhalve in zoverre ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep voorzover dat betrekking heeft op 1.1. gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager geen tegemoetkoming toekomt.
De beroepscommissie verklaart het beroep voorzover dat betrekking heeft op de onderdelen 1.2., 1.3. en 1.4. ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, F.M.M. van Exter en drs. S.H. Hartman-Faber, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. van der Waal-van der Linden, secretaris, op 17 oktober2002

secretaris voorzitter

Naar boven