Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/1685/JA, 8 oktober 2002, beroep
Uitspraakdatum:08-10-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/1685/JA

betreft: [klager] datum: 8 oktober 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennis genomen van een op 13 augustus 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], geboren op [1981], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 9 augustus 2002 van de alleensprekende beklagrechter bij de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) De Heuvelrug, locatie Overberg te Overberg,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 16 september 2002, gehouden in de j.j.i. 't Nieuwe Lloyd te Amsterdam, zijn gehoord klager en, namens de directeur van de j.j.i. De Heuvelrug, de heer [...], afdelingshoofd.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de klager opgelegde verplichting rijkskleding te dragen tijdens het volgen van lessen in het kader van algemeen vormend onderwijs (AVO).

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
In Overberg wordt op schooldagen tot 16.00 uur onderwijs gegeven, met een onderbreking voor de lunch. Er wordt technisch onderwijs gegeven in de werkplaats en voorts worden er diverse lessen gegeven in het kader van AVO. Dedirecteur heeft bepaald dat alle jongens verplicht zijn gedurende het gehele lesprogramma, ongeacht de soort van lessen die zij volgen, rijkskleding te dragen. Klager komt in verband met allergie niet in de werkplaats. Hij volgtalleen AVO. Hij kan niet begrijpen waarom hij lessen als Nederlands, Engels en informatica moet volgen in een shirt en een spijkerbroek van het rijk. Zijns inziens is dit niet nodig. Sinds de regeling over het dragen vanrijkskleding in de wet is veranderd mag de directeur een dergelijke verplichting niet zonder meer opleggen. Klager draagt wel rijkskleding tijdens het AVO, omdat hij straf krijgt als hij in zijn eigen kleding onderwijs volgt. Vooralde rijksbroek zit naar zijn mening erg onaangenaam. Tijdens de lunch doet hij daarom zijn eigen kleren aan.
Klager heeft eerder in andere jeugdinrichtingen verbleven. In geen van die inrichtingen geldt de verplichting om tijdens het AVO rijkskleding te dragen.
Het argument dat hij een uitzonderingspositie inneemt als hem wordt toegestaan zijn eigen kleding tijdens het AVO te dragen gaat niet op als aan alle jongens wordt toegestaan om eigen kleding tijdens die lessen te dragen.
Omkleden bij het wisselen van lessen AVO en technisch onderwijs is niet nodig. Alle jongens hebben de beschikking over een rijksoverall. Deze kunnen zij over de eigen kleding heen dragen, om die kleding te beschermen bij het werkenmet bepaalde machines, gereedschappen of materialen. Ook hebben alle jongens voor dit doel de beschikking over werkschoenen.
Klager heeft bedoeld zijn beklag ook namens de andere jongens van zijn groep te doen.
Hij had geen gelegenheid om een handtekeningenlijst op te stellen.

Namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Bij hun binnenkomst in Overberg krijgen alle jongens voor persoonlijk gebruik een pakket nieuwe rijkskleding in hun maat uitgereikt. Deze kleding wordt onderhouden en zo nodig vervangen. De inrichting koopt daartoe wat inredelijkheid nodig is en kan niet van trends uitgaan. De inrichting heeft een zorgplicht ten aanzien van de verstrekking van de noodzakelijke kleding.
Tijdens het gehele lesprogramma op de gesloten afdeling dient rijkskleding te worden gedragen. Het dragen van rijkskleding tijdens het onderwijs in de werkplaats is verplicht uit veiligheidsoverwegingen en beperkt het risico vanschade aan de eigen kleding.
De voorgeschreven kleding bestaat uit een spijkerbroek, t-shirt en eventueel een trui. Bij de technische en creatieve lessen in de werkplaats kunnen de jongens daarover een door de inrichting verstrekte overall dragen en vanwerkschoenen gebruik maken. Zij kunnen zelf kiezen voor het dragen van de overall. Die is niet voor alle activiteiten in de werkplaats nodig, maar is afhankelijk van de machines en materialen -bijvoorbeeld verf en vluchtige stoffen-waarmee de jongens werken. In de werkplaats biedt de basis-rijkskleding in vele gevallen voldoende bescherming. Deze is van katoen en is daardoor brandveiliger dan kunststoffen kleding. Uit veiligheidsoverwegingen moet de kleding inde werkplaats voorts gesloten zijn.
Ten aanzien van de AVO-lessen is rijkskleding voorgeschreven omdat de directie streeft naar een zekere uniformiteit en herkenbaarheid. De directie heeft bovendien een budgettaire verantwoordelijkheid en moet de efficiency in het ooghouden. Omkleden kost tijd. De lessen worden door elkaar gegeven en bij de werkplaats is geen kleedruimte.
Voor het aantrekken van een overall over de basis-rijkskleding is geen kleedruimte nodig. Als bij de AVO-vakken particuliere kleding gedragen zou mogen worden zou wel kleedruimte bij de werkplaats nodig zijn.
Met deze regeling beoogt de directie niet onderscheid tussen de jongens, door bijvoorbeeld wel of niet dragen van merkkleding, tegen te gaan. Dit onderscheid is er toch wel omdat zij in de vrije tijd eigen kleding mogen dragen.
Het dragen van rijkskleding tijdens alle lessen is in Overberg altijd voorgeschreven geweest. Dit is de eerste klacht hierover sinds drie jaar. Klager is bezig uit Overberg weg te gaan. Als zijn standpunt wordt gevolgd zou dit veelgevolgen voor de inrichting hebben.

3. De beoordeling
De beklagcommissie heeft klager terecht in het beklag ontvangen. De beroepscommissie neemt daarbij ook in overweging dat de klacht niet betreft een voor alle jeugdigen geldende regel, maar een klager persoonlijk betreffende regel,omdat hij - anders dan de overige jongens - uitsluitend de AVO-vakken volgt.

Artikel 49, 2e lid, Bjj geeft regels voor het dragen van eigen kleding en rijkskleding.
Deze bepaling luidt als volgt.
De jeugdige heeft recht op het dragen van eigen kleding en schoeisel, tenzij die een gevaar kunnen opleveren voor de orde of de veiligheid in de inrichting. Hij kan worden verplicht tijdens het deelnemen aan activiteiten of sportaangepaste kleding of schoeisel te dragen. In de huisregels kunnen regels worden gesteld omtrent de wijze van gebruik en onderhoud van de kleding.

In paragraaf 6.2 van de huisregels van Overberg is (onder meer) het volgende bepaald.
Tijdens het school- en opleidingsprogramma (.......) kun je verplicht worden om werkkleding en -schoeisel te dragen. Dat gebeurt om veiligheidsredenen en om beschadiging van de andere rijkskleding of eigen kleding te voorkomen.

In de praktijk geldt, zoals namens de directeur mondeling is toegelicht, dat het dragen van rijkskleding tijdens het gehele onderwijsprogramma en dus ook tijdens AVO verplicht is. Hieraan liggen ten aanzien van het AVO overwegingenvan ordelijkheid, overzichtelijkheid en werkbaarheid ten grondslag. Deze grondslag van die verplichting is niet in de huisregels vastgelegd.

De beroepscommissie overweegt dat klager op grond van de wet in beginsel het recht heeft zichzelf te kleden. De vraag is of dit recht van klager beperkt mag worden op de momenten waarop hij AVO-lessen volgt. De directeur kan, geletop artikel 49,2e lid, Bjj het recht de eigen kleding te dragen beperken en rijkskleding verplicht stellen. Dit kan alleen als de eigen kleding -naar het oordeel van de directeur- een gevaar kan opleveren voor de orde of deveiligheid.
Het kledingvoorschrift is ten aanzien van de AVO-lessen niet gebaseerd op het gevaar voor de veiligheid doch alleen op overwegingen ten aanzien van de orde in de inrichting. Met het kledingvoorschrift wordt beoogd het belang van deorde in de inrichting te dienen.
De wetgever maakt het echter niet mogelijk een inbreuk op genoemd recht te maken in het belang van de orde. De wetgever stelt de zwaarderwegende eis dat de eigen kleding een gevaar kan opleveren voor de orde.
Nu de directeur niet heeft gesteld en voor de beroepscommissie ook niet aannemelijk is geworden dat het dragen van eigen kleding een gevaar kan vormen voor de orde tijdens de AVO, moet de beslissing van de directeur welke heeftgeleid tot de praktijk het dragen van de eigen kleding te verbieden tijdens de AVO-lessen in strijd met de wet worden geacht.
Klagers beroep zal daarom gegrond worden verklaard. De beslissing van de beklagrechter zal worden vernietigd, het beklag moet alsnog gegrond worden verklaard en voormelde beslissing van de directeur, voorzover deze beslissing klagerbetreft, zal worden vernietigd.
Het klaagschrift is door klager voor zichzelf opgesteld en door hem ondertekend. Het beklag kan niet worden beschouwd als ook gedaan ten behoeve van de groepsgenoten van klager, nu niet is gebleken dat zij schriftelijk met hetbeklag instemmen.
De rechtsgevolgen van de te vernietigen beslissing kunnen niet ongedaan worden gemaakt. De beroepscommissie is van oordeel dat daarom aan klager, in verband met het door hem ondervonden ongemak, enige tegemoetkoming toekomt. Deberoepscommissie zal deze tegemoetkoming vaststellen als hieronder is aangegeven.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart het beklag alsnog gegrond en vernietigt de beslissing van de directeur, voorzover die beslissing klager betreft.
Zij bepaalt dat aan klager ten laste van de directeur een tegemoetkoming toekomt van
€ 15.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. J.A.C. Bartels, voorzitter, prof.dr. R.A.R. Bullens en mr. F.G.A. ten Siethoff, leden, bijgestaan door mr. C.F. Swart-Babbé, secretaris, op 8 oktober 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven