Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/0930/GA, 13 september 2002, beroep
Uitspraakdatum:13-09-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/930/GA

betreft: [klager] datum: 13 september 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 15 maart 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van het huis van bewaring (h.v.b.) Hoogvliet Sober van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Rijnmond,

gericht tegen een uitspraak d.d. 11 januari 2002 van de beklagcommissie bij voormeld h.v.b., gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 20 augustus 2002, gehouden in de p.i. Amsterdam te Amsterdam, is de heer [...], unit-directeur van voormeld h.v.b. gehoord. De beroepscommissie heeft kennisgenomen van de door de directeur terzitting overgelegde, niet gedateerde, melding van het plaatsvervangend afdelingshoofd.
Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen. Klagers raadvrouw, mr. I.A. Kamans, heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting teverschijnen. De beroepscommissie heeft kennisgenomen van de inhoud van haar brief d.d. 19 augustus 2002.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voor de duur van zeven dagen, wegens het uitslaan van zeer bedreigende taal tegenover penitentiair inrichtingswerkers.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard, met toekenning van een tegemoetkoming van € 60,-, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ik heb klager op 12 december 2001 persoonlijk bezocht. Hij was niet aanspreekbaar. Ik heb toen geconstateerd dat hij er zeer slecht en gehavend uitzag. Klager is geen doorsnee gedetineerde. Hij is dakloos en over het algemeen zeerverward. Dit maal had hij overal schaafwonden en een dikke blauwe neus. Het leek er dus op of hij had gevochten. De medische dienst heeft dit later bevestigd. Gezien de genoemde omstandigheden leek het mij zeer verstandig klager ineen afzonderingscel te plaatsen, in afwachting van de gesprekken die ik met het personeel wilde hebben aangaande klagers verblijf in de inrichting. Klager moest (medisch) geobserveerd worden en bovendien was het personeel nog zeerontdaan van het moeizame vertrek van klager op 8 december 2001, zodat het noodzakelijk was alles goed door te spreken met alle betrokkenen voordat zou worden overgegaan tot ‘indaling’ van klager op een ‘gewone’ afdeling. Mede gezienklagers voorgeschiedenis is dus besloten voorzichtig met klager om te gaan. Zes dagen na aankomst van klager in de inrichting is hij al weer ontslagen. Uiteindelijk is klager dus niet meer op een andere afdeling terechtgekomen.
Met betrekking tot hetgeen is voorgevallen op 8 december 2001 kan ik nog opmerken dat de betreffende politieauto, anders dan door klagers raadsvrouw is beweerd, wel in beeld was. De inrichting was niet op de hoogte van de komst vanklagers raadsvrouw, maar het afdelingshoofd was wel blij dat zij ter plekke was. Om deze gang van zaken verder te onderbouwen zal ik de betreffende melding van het plaatsvervangend afdelingshoofd van de unit Sober bij deze aan deberoepscommissie overleggen. Voor het overige ben ik van mening dat de onderhavige plaatsing in afzondering los gezien moet worden van alle (eerdere) problemen die wij met klager hebben gehad.

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt schriftelijk toegelicht.
De politie heeft zich op zaterdag 8 december 2001 in overleg met mij op de achtergrond opgesteld door het dienstvoertuig achterin op het parkeerterrein van de inrichting te parkeren. Samen met klager ben ik vervolgens na hetverlaten van de inrichting naar het voertuig van de politie gelopen, terwijl hen is verzekerd dat er geen problemen waren te verwachten. Na deze mededeling heeft de politie het parkeerterrein verlaten. De politie heeft zich derhalveniet zichtbaar opgesteld.
De directeur geeft in zijn beroepschrift een geheel ander feitenrelaas dan hij ter zitting van de beklagcommissie heeft gegeven. Klager betwist deze laatste door de directeur geschetste gang van zaken dan ook uitdrukkelijk. Klagerwas niet in de war. De directeur heeft overigens ook geen stukken overgelegd die de geschetste gang van zaken onderbouwen.

3. De beoordeling
Vast is komen te staan dat klager op 8 december 2001 de locatie Stadsgevangenis Rotterdam vanuit een afzonderingscel heeft verlaten. Dat klager zich voor en/of tijdens zijn vrijlating op 8 december 2001 boos en agressief heeftgedragen is door of namens klager niet weersproken. Evenmin is betwist dat klager voor en/of tijdens zijn vrijlating op 8 december 2001 personeelsleden heeft bedreigd, noch dat hij op 12 december 2001 zeer gehavend bij de voornoemdelocatie aankwam. Dat klagers terugkeer in de inrichting op 12 december 2001 (vervolgens), zowel bij klager als bij de betrokken personeelsleden, voor onrust heeft gezorgd, is naar het oordeel van de beroepscommissie begrijpelijk enaannemelijk.
Hoewel de beroepscommissie zich kan voorstellen dat de directeur eerder, althans voor klagers ontslag uit de locatie op 18 december 2001, tot opheffing van zijn afzondering zou zijn overgegaan, is, gezien het vorenstaande enrekening houdend met alle belangen en omstandigheden van het geval, naar haar oordeel voldoende aannemelijk dat klager op 12 december 2001 in het belang van de orde en veiligheid in de inrichting, alsmede in het belang van eenongestoorde tenuitvoerlegging van zijn vrijheidsbeneming, in afzondering moest worden geplaatst. De beslissing van de directeur kan derhalve niet worden aangemerkt als in strijd met de wet, noch als onredelijk of onbillijk. Deberoepscommissie zal het beroep van de directeur dan ook gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog ongegrond verklaren.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. C.J.G. Bleichrodt en L. Diepenhorst, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.R. Kruithof, secretaris, op 13 september 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven