Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/1156/GA, 2 oktober 2002, beroep
Uitspraakdatum:02-10-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/1156/GA

betreft: [klager] datum: 2 oktober 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 13 juni 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.M.A.Appelman, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 6 juni 2002 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Flevoland, locatie Lelystad,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Klagers raadsvrouw mr. M.M.A. Appelman en de directeur van de p.i. Lelystad hebben bericht verhinderd te zijn te verschijnen ter zitting van de beroepscommissie van 2 september 2002, gehouden in de p.i. Achterhoek, locatie Ooyerhoekte Zutphen. Klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt en op behoorlijke wijze was opgeroepen, is evenmin ter zitting verschenen.Na de zitting heeft een medewerkster van het b.s.d. van de p.i. Lelystad op 9 september 2002desgevraagd na te melden informatie telefonisch verstrekt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft
a) het niet mogen luchten bij een ziekmelding en
b) de afwijzing van een verzoek om algemeen verlof.

De beklagcommissie heeft het beklag ten aanzien van beide onderdelen ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van onderdeel a.
De beklagcommissie heeft gemeend dat de directeur op grond van artikel 23, derde lid, Pbw een gedetineerde ingeval van ziekmelding kan uitsluiten van deelname aan alle activiteiten voor de duur van 24 uur, waaronder deelname aan delucht. Volgens klager gaat de beklagcommissie hier voorbij aan het belang dat in de Pbw aan de activiteit luchten wordt toegekend. In artikel 23, eerste lid, Pbw wordt geenszins gezegd dat de directeur een gedetineerde kanuitsluiten van alle activiteiten. Er staat immers: „de directeur kan een gedetineerde uitsluiten van een of meerdere activiteiten“. Als het mogelijk zou zijn dat een gedetineerde kan worden uitgesloten van alle activiteiten,waaronder ook luchten, zou niet meer gesproken kunnen worden van een „minder ingrijpende maatregel“ als bedoeld in de memorie van toelichting. Uitsluiting van alle activiteiten zou immers neerkomen op afzondering. Het bevreemdtklager dat bij een minder ingrijpende maatregel een inbreuk kan worden gemaakt op het recht op luchten, terwijl dat bij afzondering en opsluiting wel kan worden gedaan. Zou klager toch van deelname aan het luchten mogen wordenuitgesloten, dan zou toch ten minste zijn recht op individueel luchten, als bedoeld in artikel 55 juncto artikel 51, eerste lid sub a en artikel 49, derde lid, Pbw gewaarborgd moeten blijven.
Ten aanzien van b.
Volgens de beklagcommissie was de directeur niet bevoegd een beslissing te nemen op de verlofaanvraag. Deze opvatting kan betekenen dat klager gedurende de rest van zijn detentie van verlof blijft verstoken. Dat kan de bedoelingniet zijn. In artikel 17, eerste lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting wordt bepaald dat de Minister van Justitie beslist over een eerste verzoek om algemeen verlof. De vraag is nu of deze beslissingsbevoegdheidook dient te worden uitgebreid over alle daarna ingediende verzoeken. Klager meent van niet.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

Een medewerkster van het b.s.d. heeft desgevraagd telefonisch het volgende bericht. In het kader van klagers eerste verzoek om algemeen verlof waren de directeur en het openbaar ministerie van oordeel dat het gevraagde verlof nietmoest worden verleend. De directeur heeft het verzoek vervolgens op 28 januari 2002 is afgewezen. Klagers tweede verzoek om algemeen verlof is aan de orde geweest in het detentieberaad van 21 maart 2002. Opnieuw waren de directeuren het openbaar ministerie van oordeel dat het gevraagde verlof niet moest worden verleend. De directeur wees dan ook klagers tweede verzoek om algemeen verlof af. Tegen deze beslissing richt zich klagers klaagschrift van 22 maart2002. In mei 2002 speelde klagers derde verlofaanvraag. Omdat de directeur toen wel positief stond tegenover het toestaan van algemeen verlof en het openbaar ministerie nog steeds niet, is de derde verlofaanvraag ter beoordelingdoorgestuurd naar de Minister van Justitie. De Minister wees de derde verlofaanvraag op 24 mei 2002 af. Het daartegen door klager ingestelde beroep werd door de beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, Pbw bijuitspraak van 1 juli 2002, nr. 02/1040/GV, ongegrond verklaard.

3. De beoordeling
Ten aanzien van onderdeel a overweegt de beroepscommissie als volgt.
Het recht op luchten is neergelegd in artikel 49 Pbw. Luchten is één van de activiteiten als bedoeld in hoofdstuk VIII van de Pbw.
Artikel 23, eerste lid onder c, Pbw bepaalt dat de directeur een gedetineerde kan uitsluiten van deelname aan een of meer activiteiten ingeval van ziekmelding of ziekte van de betrokken gedetineerde.
In de memorie van toelichting is hierover het volgende opgemerkt: „De onder de huidige regelgeving bestaande mogelijkheid tot het nemen van een ordemaatregel bij ziekte of ziekmelding is als derde grond opgenomen. Deze bevoegdheidtot uitsluiting van activiteiten of afzondering laat onverlet de mogelijkheid om hierop een uitzondering te maken naar gelang de aard van de ziekte. Veelal zal hierover eerst een advies van de medische dienst worden gevraagd. Dit isde reden om ook reeds een ziekmelding als zodanig als grond voor voornoemde wijze van uitsluiting of afzondering aan te merken“.

Tegen de achtergrond van het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat een ziekmelding op zich voldoende reden oplevert om een inbreuk te maken op het recht op luchten als bedoeld in artikel 49 Pbw. Klagers beroep zal opdit punt dan ook ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van onderdeel b overweegt de beroepscommissie als volgt.
De beslissingsbevoegdheid ten aanzien van een verzoek om algemeen verlof is geregeld in artikel 17 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI (hierna: de Regeling).
Artikel 17, eerste lid onder a van de Regeling bepaalt dat „de Minister van Justitie beslist over een eerste verzoek om algemeen verlof indien het een gedetineerde betreft die is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraflanger dan twee jaar of die is veroordeeld wegens een delict waarbij sprake was van een grote maatschappelijke onrust; zijn evenwel zowel het openbaar ministerie als de directeur van mening dat het verlof niet moet worden verleend,dan doet de directeur de aanvraag af.“. Artikel 17, eerste lid onder b van de Regeling bepaalt voorts dat „de Minister beslist over een eerste verzoek om algemeen verlof indien het openbaar ministerie, al dan niet verplichtgeraadpleegd, anders dan de directeur van mening is dat het verlof niet moet worden verleend.
Artikel 17, tweede lid van de regeling bepaalt dat in alle overige gevallen de beslissing omtrent het verlenen van verlof door de directeur wordt genomen.
In het derde lid van artikel 17 van de regeling wordt bepaald hoe moet worden omgegaan met een verzoek om een vervolgverlof, dat wil zeggen met een verzoek om verlof nadat reeds een eerder verlof is genoten.

In klagers geval is komen vast te staan dat zijn eerste aanvraag voor algemeen verlof op 28 januari 2002 door de directeur is afgewezen, waarbij zij aangetekend dat zowel de directeur als het openbaar ministerie van oordeel was datgeen verlof moest worden verleend. Blijkens artikel 17, eerste lid onder a van de regeling was de directeur bevoegd deze beslissing te nemen.
Voorts is komen vast te staan dat de directeur en het openbaar ministerie van oordeel waren dat ook klagers tweede verlofaanvraag moest worden afgewezen. De directeur, die daartoe – anders dan de beklagcommissie heeft overwogen –bevoegd was, heeft klagers tweede verlofaanvraag vervolgens afgewezen. Deze laatste beslissing staat thans ter toetsing.
De beroepscommissie is van oordeel dat de beslissing van de directeur niet in strijd is met de wet en, gelet op hetgeen in de stukken naar voren is gekomen, evenmin als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Zij zal hetberoep ten aanzien van onderdeel b dan ook ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie, die tot ongegrondverklaring strekte, bevestigen met verbetering van gronden.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van beide onderdelen ongegrond. Zij bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie; ten aanzien van onderdeel b met verbetering van de gronden.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.N.E. Plooij, secretaris, op 2 oktober2002.

secretaris voorzitter

Naar boven