Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/0902/GA, 7 oktober 2002, beroep
Uitspraakdatum:07-10-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/902/GA

betreft: [klager] datum: 7 oktober 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 1 mei 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klaagster,

gericht tegen een uitspraak d.d. 19 april 2002 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Noord Holland Noord, locatie Amerswiel, te Heerhugowaard,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 16 september 2002, gehouden in de p.i. Amsterdam te Amsterdam, zijn gehoord klaagster, bijgestaan door haar raadsman mr. N. de Vries, en de heer [...], directeur bij voormelde locatie.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de weigering van de directeur om een bezoek zonder toezicht toe te staan van haar echtgenoot en haar minderjarige dochter.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klaagster en de directeur
Door en namens klaagster is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klaagster krijgt alleen toestemming voor bezoek zonder toezicht (BZT) met haar echtgenoot. Zodra ook haar dochtertje meekomt, moet dat bezoek plaats vinden ofwel in de bezoekzaal of in de reclasseringskamer. In beide ruimtes is ertoezicht. Verder is er in de reclasseringskamer geen toilet en is de ruimte erg kaal. Dit werkt remmend op het gedrag van klaagsters dochtertje. Klaagster heeft één keer wel BZT van haar echtgenoot en dochtertje gehad. De directeurheeft aangegeven dat dit berustte op een miscommunicatie. Er worden bij de toewijzing van het BZT volgens klaagster nog steeds fouten gemaakt. Voor het contact met klaagsters dochtertje is het van belang dat het BZT plaats vindt inde daarvoor bestemde ruimte. Klaagsters dochtertje wordt snel afgeleid als er toezicht is.
De weigering van de directeur zou te maken hebben met de veiligheid binnen de inrichting, welke in gevaar zou kunnen komen terwijl ook de aard en ernst van het delict waarvoor klaagster is veroordeeld een rol zou hebben gespeeld.Het argument van de veiligheid gaat niet op omdat eerder wel aan klaagster BZT is toegestaan. Er is geen verandering van omstandigheden die het bestaan van een dergelijk gevaar nu wel aannemelijk zouden kunnen maken. Ook zijn ergeen psychische omstandigheden die een dergelijk gevaar aannemelijk zouden kunnen maken. Het gevaar voor de veiligheid van klaagsters dochtertje, zo dat gevaar al aannemelijk mocht zijn, wordt gedekt door de aanwezigheid vanklaagsters echtgenoot bij het BZT. Die aanwezigheid is een waarborg voor de veiligheid van het dochtertje.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klaagster heeft door een misverstand éénmaal gebruik mogen maken van de regeling van BZT ten aanzien van haar echtgenoot en dochtertje. Het personeel was op het moment dat dit werd toegestaan niet op de hoogte van de voor klaagstergeldende beperkingen in het bezoekregime. Die eenmalige fout kan evenwel geen recht voor BZT in het bijzijn van haar dochtertje opleveren. In de inrichting wordt in het geheel geen BZT toegelaten tussen gedetineerden en jongvolwassenen en/of kinderen. De inrichting wil voorkomen dat die (veelal) jonge kinderen worden blootgesteld aan eventuele seksuele contacten tussen de partners gedurende dat BZT. Een en ander is inmiddels in de huisregels van delocatie Amerswiel opgenomen. Bij klaagster is eerder sprake geweest van het bestaan van het "Münchausen by proxy-syndroom". Dit is erg moeilijk vast te stellen. De inrichting wenst niet het risico te nemen dat dit wel zou bestaan,nu klaagster is veroordeeld voor een levensdelict met betrekking tot een kind. Naast het algehele verbod vormt dit een specifieke reden om klaagster BZT van haar kind te verbieden. Ook daarom wordt de door klaagster gewenstebezoekvorm niet toegelaten. Om klaagster tegemoet te komen is haar de keuze gelaten tussen een drietal mogelijkheden. Zij kan regulier bezoek ontvangen, zij kan haar partner ontvangen in het kader van het BZT en zij kan haar partneren kind ontvangen in de reclasseringskamer. Bij bezoek in de reclasseringskamer is er uitsluitend toezicht door middel van een ruit in de deur. Daarenboven bestaat in de inrichting de mogelijkheid van kinderbezoek. Daarbij mogen degedetineerden hun kind(eren) ontvangen in de gemeenschappelijke ruimte van de verblijfseenheid. De directeur acht cameratoezicht in de BZT-ruimte, gelet op de aard van dat bezoek, niet gewenst.

3. De beoordeling
In artikel 3.8.1 van de Regeling model huisregels penitentiaire inrichtingen (d.d. 24 juli 1998, kenmerk 705050/98/DJI) is de regeling voor persoonlijk bezoek in de inrichting opgenomen. Hetgeen in genoemd artikel 3.8.1. staatvermeld over BZT is dwingend voorgeschreven voor de inrichtingen waar het recht op BZT van toepassing is. In dat artikel is onder meer bepaald dat de directeur BZT (onder voorwaarden) kan toelaten. Beoordeeld moet daarom worden ofde directeur in redelijkheid tot de onderhavige beslissing heeft kunnen komen. Naar het oordeel van de beroepscommissie is dat, gelet op de aard van het delict waarvoor klaagster is veroordeeld, het geval. De beroepscommissie neemtin aanmerking dat het in de inrichting gevoerde beleid ten aanzien van het BZT inmiddels in die zin gewijzigd is dat BZT tussen gedetineerden en hun partner in het bijzijn van (jonge) kinderen in het geheel niet meer wordttoegestaan, alsmede de mogelijkheid voor klaagster om haar echtgenoot en kind te ontvangen in de reclasseringskamer.
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan daarom naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, dr. M. Kooijman en mr. J.R. Meijeringh, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 7 oktober 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven