Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/0683/TP, 22 augustus 2002, beroep
Uitspraakdatum:22-08-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/683/TP

betreft: [klager] datum: 22 augustus 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 21 maart 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift , ingediend doormr. A.P. Visser, namens

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. A.P. Visser om het beroep schriftelijk toe te lichten.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 20 maart 2002 verlengd tot 18 juni 2002.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 30 juni 1999 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een jaar met aftrek en ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zal wordenverpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 26 september 2000. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Haaglanden,locatie Zoetermeer, te Zoetermeer.
De Minister heeft bij beschikking d.d. 15 maart 2001 besloten tot plaatsing van klager in het Forensisch Psychiatrisch Instituut De Rooyse Wissel te Venray. Op 26 september 2001 heeft genoemde inrichting de Minister schriftelijkbericht dat klager niet in aanmerking komt voor opname aldaar. Vervolgens is klager op de wachtlijst van de Prof. Mr. W.P.J. Pompekliniek (hierna: Pompekliniek) geplaatst. Klager is op 17 juli 2002 in die inrichting geplaatst.

3. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Onder meer uit het feit dat de Minister in zijn beslissing d.d. 7 maart 2002 de Raad nog steeds Centrale Raad noemt blijkt dat klager een standaardbrief terzake van de verlenging van de passantentermijn heeft ontvangen. Er blijktgeen enkele interesse in de persoon van klager. Zijn detentiegeschiktheid is niet door een gedragsdeskundige onderzocht. Bij gelegenheid van de verlenging d.d. 30 augustus 2001 heeft de Staat een schadevergoeding aangeboden, dochdaarbij uitdrukkelijk bepaald dat uitkering ervan eerst op het moment van plaatsing in een tbs-inrichting zal plaatshebben. Dit is onredelijk, daar de pijn van niet-plaatsing thans wordt gevoeld.
Klager heeft op 18 december 2001 van het Bureau Selectie en Detentiebegeleiding van de p.i. van verblijf vernomen dat De Rooyse Wissel hem niet zal opnemen en dat de Minister eerst eind januari 2002 in actie zal komen voor eenplaatsing op de wachtlijst van een andere tbs-inrichting. Intussen is bekend dat dat de Pompekliniek is, alwaar plaatsing nog lange tijd op zich zal laten wachten. Onder deze omstandigheden schiet de voorgestelde schadevergoedingvolstrekt tekort. Deze doet geen recht aan de lijdensdruk van klager. Gedacht dient te worden aan een bedrag van € 75,= per dag, hetgeen meer in overeenstemming met de betreurenswaardige situatie van klager is.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Het beroep zal formeel ongegrond zijn, nu klager op 5 maart 2002 is gehoord en hem, gelet op de data van de bestreden beslissing en van de ontvangst van het beroep bij de Raad, de beslissing tijdig moet zijn medegedeeld.
De plaatsing in De Rooyse Wissel gaat niet door. Er heeft wegens de lange wachtlijsten voor de diverse klinieken een herverdeling plaatsgehad en klager staat thans op de wachtlijst voor de Pompekliniek.
Ten tijde van de bestreden beslissing verbleef klager achttien maanden als passant in een p.i. Klager heeft niet gereageerd op de brief van 30 augustus 2001, waarin hem een aanbod tot een financiële tegemoetkoming is gedaan.Blijkens de brief van klagers advocaat d.d. 7 mei 2002 aanvaardt hij het aanbod niet. De passantentermijn ten tijde van de verlenging is niet zodanig lang te achten dat op die enkele grond de verlengingsbeslissing onredelijk ofonbillijk is.
Klager verblijft in de p.i. op een gewone afdeling. Er bestaat geen aanleiding ten aanzien van klager af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs. Niet isgebleken dat hij wegens zijn psychische conditie met voorrang boven andere tbs-passanten in een tbs-inrichting moet worden geplaatst. De Minister had ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuit de inrichting vanklagers verblijf geen signalen daaromtrent ontvangen. Blijkens de overgelegde medische verklaring d.d. 23 mei 2002 is klagers psychische conditie niet zodanig dat hij als ongeschikt voor verblijf in een p.i. moet worden aangemerkt.

4. De beoordeling
Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie van detbs-passant zodanig is dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in een p.i. moet worden aangemerkt.

In de onderhavige zaak is gebleken dat klager ten tijde van de bestreden beslissing achttien maanden als tbs-passant in een p.i. verbleef. De beroepscommissie kan de stelling van de Minister dat de passantentermijn ten tijde van deverlenging niet zodanig lang is dat op die enkele grond de verlengingsbeslissing onredelijk of onbillijk is, niet volgen. De beroepscommissie acht, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, de duur van achttien maandenvan de passantentermijn in dit geval onredelijk en onbillijk.
Zij is van oordeel dat zulks meebrengt - het hiervoor overwogene in aanmerking genomen - dat het beroep gegrond is en dat de beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn op materiële grond dient te wordenvernietigd.

Uit de medische verklaring d.d. 23 mei 2002 van de Forensisch Psychiatrische Dienst te Den Haag blijkt dat er sprake is van een depressieve stemming, zonder vitale kenmerken, die te beschouwen is als een gevolg van de situatiewaarin klager zich bevindt, zonder dat er sprake is van een volledige depressieve stoornis of een aanpassingsstoornis. Op grond van zijn psychische conditie is klager niet ongeschikt om langer in een p.i. te verblijven.
Er bestond derhalve ten tijde van de bestreden beslissing geen aanleiding om klager bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen.

De beroepscommissie zal, al het hiervoor overwogene in aanmerking genomen, met toepassing van artikel 66, derde lid onder c, Bvt, volstaan met vernietiging van de bestreden beslissing.
Nu de rechtsgevolgen van de op materiële grond te vernietigen beslissing niet meer ongedaan zijn te maken dient klager een tegemoetkoming te worden geboden.

De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming vaststellen op € 600,= per maand vanaf de dag dat het verblijf van klager als passant in een p.i. twaalf maanden heeft geduurd tot 17 juli 2002, de dag waarop klager in de Pompekliniekdaadwerkelijk is geplaatst, met dien verstande dat dit bedrag na het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een p.i. wordt verhoogd met een bedrag van € 125,= per maand.

Tot slot merkt de beroepscommissie op dat de wijze van uitkering van de tegemoetkoming aan klager buiten de reikwijdte van dit beroep valt.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de Minister toekomende tegemoetkoming op € 600,= per maand vanaf de dag dat het verblijf van klager in een p.i. twaalf maanden heeft geduurd tot aan 17 juli 2002, de dag waarop de plaatsing inde Pompekliniek daadwerkelijk is verwezenlijkt, met dien verstande dat dit bedrag na het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een p.i. wordt verhoogd met een bedrag van € 125,= per maand.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. van der Waal-van der Linden, secretaris, op 22 augustus 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven