Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/1684/GV, 5 september 2002, beroep
Uitspraakdatum:05-09-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/1684/GV

betreft: [klager] datum: 5 september 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 14 augustus 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 5 augustus 2002 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Klagers verzoek om algemeen verlof wordt steeds afgewezen, omdat er sprake zou zijnvan agressieproblematiek. Hij zit nu al negen maanden op de A-vleugel en er doen zich geen problemen voor. Vanaf 1 januari 2002 is zijn rapportage positief. Bovendien heeft de directeur positief geadviseerd ten aanzien van deonderhavige verlofaanvraag. Klager is nu al twintig maanden gedetineerd en heeft nog geen verlof genoten. Over vier maanden wordt hij al weer op vrije voeten gesteld. Verlof kan hem helpen bij zijn terugkeer in de maatschappij.Klager merkt tenslotte nog op dat hij wel eens zou willen weten hoe justitie erbij komt dat hij agressieproblemen heeft, terwijl de directeur van de inrichting, gelet op zijn positieve advies, dat kennelijk niet vindt.

De Minister heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Eerdere verlofaanvragen zijn op 7 februari 2002, 3 april 2002 en 24 juni 2002 afgewezen. De in de beslissingen genoemde argumenten acht de Minister ook thans nog onverminderd van kracht. In de beslissing van 7 februari 2002 isvermeld dat klager vanaf 1994 met justitie in aanraking komt. Proeftijden en opgelegde bijzondere voorwaarden vormden geen belemmering om nieuwe strafbare feiten te plegen. Thans is klager wegens het plegen van een zeer ernstigdelict veroordeeld tot een langdurige vrijheidsstraf. Tot op heden is sprake van een zeer negatief detentieverloop dat geen enkel vertrouwen geeft voor een goed verloop van een verlof. Een reeks incidenten vond plaats in de sfeervan vernieling, vechtpartijen, agressie ten opzichte van en bedreiging van medegedetineerden en personeel. In januari 2002 dreigde klager onder meer zijn celinventaris te slopen of iemand neer te steken. Ook dreigde hij eenmedegedetineerde neer te steken met een vork. Bovendien is klager meer dan eens positief bevonden bij een urinecontrole. In dat verband heeft klager overigens onomwonden aangegeven softdrugs te gebruiken.
De politie adviseerde negatief op klagers verlofaanvraag en wees daarbij onder meer op de aard, de ernst en de hoeveelheid van de door klager gepleegde delicten, alsmede op de geschokte rechtsorde waarvan sprake is (geweest) en degevolgen voor de slachtoffers. Bovendien wees de politie op het gevaar voor ongewenste confrontatie met de slachtoffers van de door klager gepleegde delicten tijdens een eventueel te verlenen verlof.
In de beslissing van 3 april 2002 is overwogen dat de directeur van de inrichting weliswaar positief adviseert, maar dat de Minister toch geen vertrouwen heeft in een goed verloop van het verlof. Klager gedraagt zich slechts zeerkorte tijd naar behoren. Doorslaggevend voor de beslissing van de Minister is dat klager in januari 2002 tot twee keer toe heeft gedreigd iemand neer te steken.
In de beslissing van 24 juni 2002 verwijst de Minister naar de eerder genoemde argumenten en voegt daar aan toe: „De directeur van de inrichting waar u momenteel verblijft rapporteert dat het personeel van uw huidigeverblijfsafdeling, waarop u sedert februari verblijft, zeer over u te spreken is. Uw gedrag tijdens de arbeidsuren in de inrichting is nog dusdanig onacceptabel dat ik ook nu nog geen reden zie uw verlof te verlenen. Gezien hetbovenstaande acht ik het absoluut onverantwoord u verlof te verlenen en heb op grond daarvan besloten uw verzoek af te wijzen“
In de thans door klager bestreden beslissing van de Minister van 5 augustus 2002 overweegt de Minister dat de directeur weliswaar opnieuw positief heeft geadviseerd, maar dat de Minister geen vertrouwen heeft in een goed verloop vaneen te verlenen verlof, niet in de laatste plaats gelet op klagers agressieproblematiek.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis te Alphen aan den Rijn adviseert het gevraagde verlof te verlenen, gelet op klagers in positieve zin veranderde houding en opstelling. Opgemerkt wordt nog dat klager tijdens een op 15 juli 2002afgenomen urinecontrole negatief scoorde op het gebruik van soft- en harddrugs.
Het openbaar ministerie heeft bericht accoord te gaan met het toestaan van algemeen verlof.
De politie heeft telefonsich (aan de directeur van voormelde gevangenis) bericht bezwaar te hebben tegen het toestaan van verlof.

3. De beoordeling
Klager ondergaat vier gevangenisstraffen van respectievelijk vierentwintig maanden met aftrek, acht weken, drie maanden en zes weken, opgelegd wegens (onder meer) overtreding van de Opiumwet, valsheid in geschrift, het opzettelijkuitgeven van valse bankbiljetten, inbraak in een bedrijf/kantoor, diefstal, straatroof, eenvoudige belediging en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 2december 2002.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers vierde verlofaanvraag. Hij kan in totaal vijf verlofaanvragen indienen.

De beroepscommissie overweegt dat bij de beslissing op verlof een afweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het belang van de gedetineerde bij een goede en tijdige voorbereiding van zijn terugkeer in de maatschappij enanderzijds het belang van de samenleving bij een ongestoorde tenuitvoerlegging van de straf.
Zij is van oordeel dat voor de door de Minister aangevoerde contra-indicaties voor verlof onvoldoende aanwijzingen zijn. De negatieve beslissing van de Minister is, blijkens de motivering ervan, met name gebaseerd op klagersagressieproblematiek. Voorzover de Minister hiermee doelt op klagers gedrag in zijn huidige detentie, overweegt de beroepscommissie het volgende. Klager verblijft sinds 23 oktober 2001 in de gevangenis te Alphen aan den Rijn.Blijkens de inrichtingsrapportage is t/m januari 2002 inderdaad sprake geweest van een aantal ernstige incidenten, te weten drie vechtpartijen, verzet tegen personeel en het dreigen en medegedetineerde met een vork te steken. Daarnazijn er, met uitzondering van een korte periode van eind april/begin mei 2002, geen meldingen/rapporten meer geweest. In de bedoelde korte periode zijn drie meldingen geweest: verbaal agressief, werkweigering en het in bezit hebbenvan snoep uit de bezoekzaal.
De beroepscommissie hecht, bij de weging van met name de drie laatstbedoelde meldingen, veel waarde aan het positieve advies van de directeur. De directeur althans het afdelings- en verdere inrichtingspersoneel maakt klager immersdagelijks mee. Ondanks de drie laatste meldingen overweegt de directeur dat sprake is van een positieve verandering in klagers houding en opstelling. De beroepscommissie neemt voorts in aanmerking dat reeds drie van de vijfverlofaanvragen zijn afgewezen, het openbaar ministerie positief adviseert en dat klagers v.i.-datum (2 december 2002) met rasse schreden nadert.
Tegen de achtergrond van het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat aan het belang van klager doorslaggevende betekenis moet worden toegekend.
De afwijzing door de Minister van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting moet bij afweging van alle in aanmerking komende belangen als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. Derhalve dient de bestredenbeslissing te worden vernietigd.
De Minister zal worden opgedragen binnen twee weken een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming, nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing ongedaan zijn te maken.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de Minister op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen een termijn van twee weken na ontvangst van deze uitspraak.
Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.N.E. Plooij, secretaris, op 5 september 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven