Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/0544/GM, 6 september 2002, beroep
Uitspraakdatum:06-09-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/544/GM

betreft: [klager] datum: 6 september 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een op 6 maart 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.M.E. Nijskens, werkzaambij het Bureau Rechtshulp te Heerlen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan het huis van bewaring (h.v.b.) De Geerhorst te Sittard,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 26 februari 2002 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 8 juli 2002, gehouden in De Leuvense Poort te ‘s-Hertogenbosch, zijn gehoord klagers raadsvrouw voornoemd en de heer [...], inrichtingsarts bij voornoemd h.v.b..
Omdat klager in Duitsland verblijft en hier te lande ongewenst is verklaard, is hij niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur d.d. 7 januari 2002, betreft het feit dat klagers (maag)klachten door de inrichtingsarts niet serieus genomen zijn.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Namens klager is -zakelijk weergegeven- het volgende aangevoerd.
Klager heeft regelmatig verzoekbriefjes voor de inrichtingsarts ingevuld omdat hij last had van maagklachten. Hem werd sedert 3 augustus 2001 door de verpleegkundige medicatie voorgeschreven, zonder dat hij door de arts was gezien.Ook nadat er een hogere dosering werd voorgeschreven zag de inrichtingsarts geen aanleiding klager op te roepen. De keren dat klager de inrichtingsarts wel sprak en zijn maagklachten ter sprake bracht, werden deze klachten door deinrichtingsarts afgedaan met de opmerking dat hij ander voedsel moest gaan eten. Eerst na medio september 2001 heeft de inrichtingsarts aanleiding gezien tot nader onderzoek.

De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen.
Klager verblijft sedert 31 oktober 2000 in h.v.b. De Geerhorst. Bij binnenkomst gaf hij aan dat hij in Duitsland een gastroscopie had ondergaan, waarbij geen afwijkingen waren gevonden. Hij gebruikte een middel tegen maagklachten,waarvan een equivalent werd voorgeschreven op 27 december 2000, nl. Antagel. In de loop van 2001 heeft hij dit middel vervolgens meermalen voorgeschreven. Voorts is klager met andere klachten op het spreekuur geweest. Dit betrof eenlichte tandvleesbloeding op 17 oktober 2000, een voetklacht op 14 november 2000, het vermoeden van jicht-artritis op 9 februari 2001. Op 28 augustus 2001 komt klager met last van hartkloppingen, waarvoor hij, na een ecg op 6september 2001, medicatie voorgeschreven krijgt.
In juni 2001 is klager vanwege buikklachten bij de vervanger van de inrichtingsarts geweest. Enige dagen nadien heeft klager last van misselijkheid en braken, waarvoor hij een voedingsadvies en enkele supplementen Primperan krijgt.Op 14 juni 2001 blijkt het wat die klachten betreft weer goed te gaan met klager. Op 11 juni 2001 is er vanwege klachten achter het borstbeen een elektrocardiagram gemaakt en uitgebreid labortoriumonderzoek verricht. Er worden geenafwijkingen gevonden.
Pas als klager, nadat hij tot 19 september 2001 spaarzaam gebruik maakte van Antagel, ineens meer gaat gebruiken, ziet de inrichtingsarts aanleiding om klager voor het spreekuur op te roepen. Bloedonderzoek wijst uit dat sprake isvan positieve serologie voor helicobacter pylori. Van 4 tot en met 10 oktober 2001 krijgt klager triple-medicatie. Op uitdrukkelijke navraag door de verpleging op 16 oktober 2001 blijkt dat de klachten verminderen en wordt Losecvolgens protocol voor zes weken voorgeschreven.
Na afloop van deze kuur zijn de klachten toch weer teruggekomen. Derhalve wordt hem op 23 november 2001wederom Antagel voorgeschreven. Op 28 november 2001 meldt klager dat het beter gaat.
Op 18 december 2001 blijkt dat klager weer meer last heeft en wordt hij opgeroepen voor het spreekuur op 20 december 2001. Daar wordt hem gevraagd of hij een scopie wil ondergaan, waartoe hij bereid is. Deze wordt uiteindelijk(vervroegd) gepland op 22 januari 2002. Naar aanleiding van de resultaten wordt klager op 24 januari 2002 nader onderzocht in het ziekenhuis. Die avond deelt klager aan de inrichtingsarts mee af te zien van de ingreep in hetMaasland ziekenhuis de week erna, omdat hij wegens het verlopen van de verblijfsvergunning van zijn echtgenote in Duitsland snel naar Duitsland terug wil.
De medische gegevens zijn aan klagers arts in Duitsland gezonden.

3. De beoordeling
Uit de stukken en al hetgeen ter zitting naar voren is gekomen acht de beroepscommissie voldoende aannemelijk geworden dat de inrichtingsarts de klachten van klager serieus heeft genomen. Door de inrichtingsarts is steeds wanneerklager er om vroeg en op basis van de toen gestelde -en op basis van de informatie niet onredelijke- diagnose adequaat op de klachten gereageerd.
De beroepscommissie is derhalve van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, F.M.M. van Exter en drs. S.H. Hartman-Faber, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 6 september 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven