Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/0590/GM, 26 augustus 2002, beroep
Uitspraakdatum:26-08-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/590/GM

betreft: [klager] datum: 26 augustus 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een op 11 maart 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan unit 1, huis van bewaring (h.v.b.) Scheveningen, te 's-Gravenhage,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 26 februari 2002 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Klager heeft bij brief van 30 juni 2002 te kennen gegeven geen gebruik te maken van de gelegenheid ter zitting van de beroepscommissie van 8 juli 2002 te worden gehoord.
De inrichtingsarts verbonden aan voormeld h.v.b. heeft telefonisch laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen. Hij heeft bij schrijven van 3 juli 2002, bij faxbericht d.d. 8 juli 2002 ingekomen, een nadere toelichtinggegeven.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het niet gedateerde verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur, betreft de weigering langdurig medicijnen voor klagers maagklachten voor te schrijven.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Door klager is het volgende aangevoerd.
Klager heeft na binnenkomst op 13 juni 2001 in de inrichting bij herhaling de medische dienst gevraagd hem medicijnen tegen maagzuur te verstrekken. Eenmaal heeft hij deze voor enkele dagen gekregen, maar daarna werden deze hemsteeds geweigerd. Na zijn overplaatsing naar unit 1 heeft hij op 22 december 2001 weer voor maar drie dagen medicijnen gekregen. Na een aantal verzoekbriefjes is hij op 7 januari 2002 door de medische dienst opgeroepen, maar hijheeft de dienst zonder een voorschrift van de door hem verlangde medicijnen moeten verlaten. Ten gevolge van het ontberen van medicijnen lijdt hij heel veel pijn.
In het beroepschrift maakt klager melding van zijn reeds drie maanden gezwollen rechter middelvinger, waaraan de arts nooit enige aandacht heeft besteed.

De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen.
Bij zijn binnenkomst op unit 4 in juni 2001 heeft klager aangegeven dat hij vier tot vijf keer per jaar gedurende een aantal dagen last heeft van maagpijn. Na zijn overplaatsing naar
unit 1 op 17 december 2001 vroeg hij op 24 december 2001 om medicatie voor zijn maag. Tijdens dat consult weigerde hij aanvankelijk de aard van zijn klachten te beschrijven, omdat deze in zijn dossier reeds zijn vermeld. Bij gebrekevan chronische maagpijn heeft hij slechts voor bepaalde tijd, in dit geval een week, medicijnen gekregen. Op 7 januari 2002 heeft de arts een boos en beledigend briefje ontvangen van klager. In het daarop volgend gesprek uitteklager allerlei beschuldigingen jegens de arts en is hij uiteindelijk boos weggelopen. Op 28 januari 2002 weigerde klager opnieuw zijn verzoek om medicijnen toe te lichten, zodat zijn klachten niet goed beoordeeld konden worden. Uitinformatie van klagers huisarts blijkt dat hij vanaf medio 2000 -blijkens de brief van 3 juli 2002 moet worden gelezen medio 2001- eenmalig maagmedicatie voor een week voorgeschreven heeft gekregen. Maagpijn kan verscheideneoorzaken hebben, welke verschillende medicijnen behoeven. De arts is voornemens om klager bij aanhoudende maagklachten nader te doen onderzoeken.
Over de later door klager geformuleerde klacht inzake zijn middelvinger zal geen informatie kunnen worden verstrekt, nu dit in het beklag niet aan de orde is geweest.

3. De beoordeling
Als onweersproken is komen vast te staan dat klager bij binnenkomst in de inrichting heeft verklaard vier tot vijf keer per jaar enkele dagen last van maagpijn te hebben. Voorts is als onweersproken komen vast te staan dat klager inde periode van juni 2001 tot medio februari 2002 vier maal voor maagklachten met medicijnen is behandeld, nadat hij op zijn aanvankelijke weigering zijn maagklachten nader te omschrijven is teruggekomen.
De arts heeft niet zonder meer medicijnen op klagers verzoek voorgeschreven, doch hem bevraagd over de aard van zijn (maag)klachten. Op grond daarvan heeft de arts hem, mede gelet op het feit dat de klachten zich niet bijvoortduring voordoen, in het geval van maagklachten voor slechts enkele dagen geneesmiddelen voorgeschreven. Voorts is de inrichtingsarts voornemens ingeval van aanhoudende maagklachten nader onderzoek te doen verrichten.
De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zalderhalve ongegrond worden verklaard.
De klacht over klagers rechter middelvinger valt buiten het bereik van dit beroep, nu klager terzake geen bemiddeling heeft gevraagd, noch beroep heeft ingesteld.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, F.M.M. van Exter en drs. S.H. Hartman-Faber, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. van der Waal-van der Linden, secretaris, op 26 augustus2002.

secretaris voorzitter

Naar boven