Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/1780/GV, 15 juli 2014, beroep
Uitspraakdatum:15-07-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/1780/GV

betreft: [klager] datum: 15 juli 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 14 mei 2014 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman, mr. M. de Reus, om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Uit het vrijhedenadvies van 13 mei 2014 volgt dat klager de afgelopen maanden naar behoren functioneert binnen de inrichting, dat zijn gedrag op de afdeling goed is, dat hij beleefd is richting het
personeel en voldoende functioneert op de arbeid. De laatste opgelegde disciplinaire straf dateert, afgezien van de bestraffing op 9 mei 2014, van 16 december 2013. Het Openbaar Ministerie (hierna: OM) en de politie hebben positief geadviseerd en het
verlofadres van klager is goedgekeurd. De selectiefunctionaris heeft ten onrechte overwegende waarde gehecht aan de aan klager opgelegde disciplinaire straf van
9 mei 2014. De feiten waarvoor klager disciplinair is gestraft kunnen niet in verband worden gebracht met één van de weigeringsgronden in artikel 4 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling). Op 27 juni 2014 zal het
klaagschrift gericht tegen de disciplinaire straf van 9 mei 2014 worden behandeld door de beklagcommissie. Uit de afwijzende beslissing van de Staatssecretaris van 20 maart 2014 volgt dat het recidiverisico, zou klager niet disciplinair zijn gestraft,
kennelijk geen reden was om klagers verzoek af te wijzen. Door de Staatssecretaris is niet bezien of het verlof had kunnen worden verleend voor beperktere duur, dan wel onder toepassing van bijzondere voorwaarden, zoals genoemd in artikel 5 van de
Regeling.

De Staatssecretaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager is bij de afwijzing van zijn eerdere verlofaanvraag duidelijk geïnformeerd dat hij zijn gedrag diende aan te passen en minimaal twee maanden goed gedrag diende te laten zien
alvorens hij in aanmerking kon komen voor verlof. Ten tijde van zijn vorige aanvraag had klager twaalf disciplinaire straffen opgelegd gekregen. Klager houdt zich kennelijk niet aan de regels in de inrichting.

Bij de huidige verlofaanvraag werd melding gemaakt van agressief gedrag tijdens en na een bezoekmoment. Klager heeft de situatie die heeft geleid tot de disciplinaire straf van 9 mei 2014 duidelijk omschreven in zijn beroepschrift. De afwijzende
beslissing is echter genomen op grond van wat er in het verlofverzoek is omschreven. Klager heeft gehandeld in strijd met de gestelde voorwaarde in de afwijzende beslissing van 20 maart 2014. Daarnaast is gebleken dat er bij klager een hoog
recidiverisico aanwezig is en dat hij het huidige delict heeft gepleegd in de proeftijd van een eerdere veroordeling. Bovenstaande heeft geleid tot een negatieve beslissing. De beklagcommissie heeft nog geen uitspraak gedaan.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag in verband met het negatief rapport.
Het OM heeft positief geadviseerd ten aanzien van vrijheden, mits dit gelijktijdig met de aanvang van het TR-plan zal zijn.
De politie heeft positief geadviseerd.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 42 maanden met aftrek, wegens gekwalificeerde diefstal. Aansluitend dient hij eventueel een vervangende hechtenis van vijftien dagen te ondergaan. De einddatum detentie valt op of omstreeks 6 maart 2015.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers tweede verlofaanvraag.

Uit de stukken blijkt dat de Staatssecretaris klagers eerste verlofaanvraag op 20 maart 2014 heeft afgewezen, maar bereid was klager verlof te verlenen indien hij zich de komende twee maanden zou houden aan de regels in de inrichting en geen
disciplinaire straffen opgelegd zou krijgen. Vast staat dat klager op 9 mei 2014 disciplinair is gestraft omdat hij nagelaten heeft instructies van het personeel op te volgen en verbaal agressief is geweest jegens het personeel. Met dit gedrag heeft
klager laten zien zich niet aan de gestelde regels en afspraken in de inrichting te houden. Daar komt bij dat uit het advies vrijheden volgt dat ten aanzien van klager, mede gezien het feit dat hij het delict in de proeftijd van eerdere veroordelingen
heeft gepleegd, het recidiverisico als hoog wordt ingeschat. De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Derhalve
kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 4, onder d, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk
worden aangemerkt. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard. Overigens begrijpt de beroepscommissie dat klager tegen de disciplinaire straf die hem op 9 mei 2014 is opgelegd beklag heeft ingediend. Echter, nu de beklagcommissie hierover nog
geen uitspraak heeft gedaan, kan dit niet tot een ander oordeel van de beroepscommissie leiden.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van M. van Eijk, secretaris, op 15 juli 2014

secretaris voorzitter

Naar boven