Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/3566/GA, 19 maart 2014, beroep
Uitspraakdatum:19-03-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/3566/GA

betreft: [klager] datum: 19 maart 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. P.T. Verweijen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 22 oktober 2013 van de beklagcommissie bij de locatie De Schie te Rotterdam,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 25 februari 2014, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klagers raadsman,
mr. P.T. Verweijen, en de plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de locatie De Schie, [...].
Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een strafcel, omdat bij gelegenheid van een celinspectie in klagers cel amfetamine is aangetroffen.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Tijdens de inspectie van klagers cel is een zakje met poeder aangetroffen. In dat zakje zat knoflookpoeder en geen amfetamine. Het zakje hing, volgens
oud gebruik, aan de muur boven de celdeur. Het is hoogst onwaarschijnlijk dat klager verdovende middelen op een zo zichtbare plaats zou bewaren. Nu klager volhardt in zijn stelling dat er geen verdovende middelen in het zakje zaten, is het overleggen
van een drugsrapport van belang. De directeur heeft evenwel zowel in beklag als in beroep geen verslag van de uitgevoerde drugstest overgelegd. Nu kan niet worden beoordeeld of daadwerkelijk verdovende middelen in het zakje zaten. Ook is niet gebleken
dat de inhoud van het zakje is getest door een laboratorium. Nu de directeur in gebreke is gebleven, dienen het beroep en beklag gegrond te worden verklaard. Klagers raadsman verwijst, ter onderbouwing van zijn standpunt, naar de uitspraken van de
beroepscommissie met kenmerken 13/2170/GA, 13/2959/GA en 07/2343/GA. Verzocht wordt klager een tegemoetkoming van € 50,= toe te kennen.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep als volgt toegelicht. Verdovende middelen die worden aangetroffen in de inrichting worden naar de politie gestuurd; de uitslagen van de drugstesten niet. De
inhoud van het zakje dat is aangetroffen in klagers cel is in de inrichting getest. Uit die test kwam naar voren dat het poeder amfetamine was. Van deze test is evenwel geen verslag opgemaakt. Er is wel een verslag opgemaakt van de celinspectie en in
dat verslag wordt de uitslag van de test vermeld. Desgevraagd heeft de directeur geantwoord dat normaliter wel een testrapport bij de stukken wordt gevoegd. Hij weet niet waarom dat nu achterwege is gebleven. Bij het testen van drugs in de inrichting
wordt gebruikt gemaakt van een ‘kleurenreactietest’. Welke test dat precies is, weet de directeur niet. Het aangetroffen poeder is niet nader onderzocht door een laboratorium. Hoewel dus niet op de gebruikelijke wijze is gerapporteerd, acht de
directeur
voldoende aannemelijk dat in het zakje verdovende middelen zaten en geen knoflookpoeder. Knoflookpoeder ruikt ook anders dan amfetamine, aldus de directeur.

3. De beoordeling
De beroepscommissie is van oordeel dat van de in de inrichting uitgevoerde ‘drugstest’ een schriftelijk verslag had moeten worden opgemaakt. Nu een dergelijk verslag ontbreekt, kan niet worden vastgesteld dat het in klagers cel aangetroffen poeder
daadwerkelijk amfetamine bevatte.

Als gevolg hiervan kan de beroepscommissie niet beoordelen of de directeur in redelijkheid heeft kunnen besluiten de bestreden disciplinaire straf aan klager op te leggen. De beroepscommissie zal daarom het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de
beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden, ziet de beroepscommissie aanleiding klager een tegemoetkoming toe te kennen. Zij bepaalt de
hoogte van die tegemoetkoming op € 50,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van € 50,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, mr. L.M. Moerings en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 19 maart 2014

secretaris voorzitter

Naar boven