Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 01/2154/GV, 17 januari 2002, beroep
Uitspraakdatum:17-01-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 01/2154/GV

betreft: [...] datum: 17 januari 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) heeft kennis genomen van een op 30 november 2001 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.L.Groeneveld namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing d.d. 23 november 2001 van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede voornoemde mr. M.L. Groeneveld om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht.
Er is informatie van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) dat klager momenteel geen geldige verblijfstitel heeft en dat een procedure tot ongewenstverklaring is gestart. Eerst door deze informatie is klager van deze procedureop de hoogte gebracht. Hoewel een dergelijke procedure een weigeringsgrond voor verlof oplevert, is klager van mening dat het verlof hem alsnog toekomt. Klager is vijf jaar woonachtig in Nederland. Zijn vrouw verblijft sinds 1989 inNederland en zij heeft een Nederlands paspoort. Zij hebben samen een vast woonadres in Rotterdam en twee zoons, die beiden in Nederland zijn geboren. Gezien deze omstandigheden valt niet te verwachten dat het verlof niet goed zalverlopen.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
De Minister acht de verlofaanvraag niet voor inwilliging vatbaar omdat er, gezien de beschikbare informatie, geen vertrouwen bestaat in en goed verloop van het verlof. Klager beschikt momenteel niet over een geldige verblijfstitelin Nederland. Vanuit de IND is de procedure in gang gezet om hem ongewenst te verklaren.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
Vanuit de locatie Dordtse Poorten te Dordrecht is aangegeven dat de eerste verlofaanvraag is afgewezen door de directeur wegens het negatieve advies van de officier van justitie te Rotterdam. Thans bestaat er op basis van hetfunctioneren van klager voldoende vertrouwen in een goed verloop van het verlof en een tijdige terugkeer naar de inrichting.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Rotterdam geeft op 18 oktober 2001, met een verwijzing naar het eerdere advies, wederom een negatief advies. De officier blijft bij het eerder ingenomen standpunt datverlofverlening in welke vorm dan ook onverantwoord voorkomt. Klager heeft zich met een mededader schuldig gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving. Het slachtoffer is hierbij geboeid en vastgebonden. Zijn mond werd afgeplakten over zijn hoofd kreeg hij een linnen zak. Het slachtoffer is 24 uur vastgehouden. Dit ernstige geweldsdelict moet voor het slachtoffer een enorme, angstige, schokkende en traumatiserende ervaring zijn geweest. Gelet op de aard ende ernst van dit delict kan verlofverlening maatschappelijke onrust veroorzaken bij het slachtoffer en de leefomgeving. Het belang van het slachtoffer weegt in dit stadium van de detentie zwaarder dan het belang van klager bijverlof.
De politie Rotterdam-Rijnmond heeft eerder al aangegeven dat geen bezwaar bestaat tegen verlofverlening aan klager.
De vreemdelingendienst van de politie Rotterdam-Rijnmond heeft desgevraagd bericht dat bij de IND een voorstel is ingediend om klagers vergunning tot verblijf niet te verlengen en hem tevens ongewenst vreemdeling ex artikel 67Vreemdelingenwet 2000 te verklaren.
Uit telefonisch verkregen informatie van de IND, unit toezicht en terugkeer, is gebleken dat het dossier van klager is ontvangen en is opgevoerd in het systeem. Dit betekent dat er een procedure tot ongewenstverklaring tegen hemloopt.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek terzake van wederrechtelijk vrijheidsberoving. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 6 juni 2002.

Het beroep is gericht tegen de afwijzing van klagers tweede verlofaanvraag. Hij kan in totaal 4 verlofaanvragen indienen.

De weigeringsgrond voor verlof zoals genoemd in artikel 4 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI) betreft, voor zover hier van belang:
l. een gedetineerde die ongewenst is verklaard, ten aanzien van wie een procedure tot ongewenstverklaring loopt, tenzij hieraan schorsende werking is verleend, of van wie vaststaat dat hij na de detentie zal worden uitgezet.

De beroepscommissie stelt op grond van de terzake verkregen inlichtingen van de vreemdelingendienst van de politie Rotterdam-Rijnmond en de IND vast dat sprake is van een procedure tot ongewenstverklaring tegen klager. Nu niet isgebleken dat aan deze procedure schorsende werking is verleend, is de beroepscommissie van oordeel dat de afwijzing door de Minister van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting, getoetst aan de weigeringsgrondvan artikel 4 onder l van de Regeling, niet in strijd is met de wet en dat deze, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 17 januari 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven