Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 01/1697/GM, 14 december 2001, beroep
Uitspraakdatum:14-12-2001

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 01/1697/GM

betreft: [...] datum: 14 december 2001

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (PM) heeft kennis genomen van een op 7 september 2001 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door de inrichtingspsycholoog verbonden aan het huis van bewaring (h.v.b.) Zwolle te Zwolle,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 31 augustus 2001 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 19 oktober 2001, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Over-Amstel te Amsterdam, is klager gehoord.
De inrichtingspsycholoog verbonden aan het h.v.b. Zwolle heeft telefonisch laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen. Van de hem nadien geboden gelegenheid schriftelijk te reageren op het verslag dat is opgemaakt vanhet horen van klager, heeft hij geen gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur d.d. 18 juni 2001, betreft het door de inrichtingspsycholoog niet doorverwijzen van klager naar de inrichtingspsychiater.

2. De standpunten van klager en de inrichtingspsycholoog
Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht.
Hij was eerst in het h.v.b. Lunettestraat te Zutphen gedetineerd. Van daaruit is hij overgeplaatst naar Zwolle. In het h.v.b. Lunettestraat had hij contact met de psycholoog. Die heeft over hem een psychologisch rapport opgemaakt.Het contact met die psycholoog had hij zelf aangevraagd. Tijdens die contacten heeft hij gesprekken gevoerd over zijn persoonlijke omstandigheden. Hij weet niet meer hoe vaak hij de psycholoog gesproken heeft, maar toen ging het nogniet zo slecht met klager. Nu zit hij inmiddels echter al dertien maanden vast en hij voelt zich nu veel slechter dan toen hij in het h.v.b. Lunettestraat zat. Hij weet niet waarvoor hij gedetineerd zit. Hij weet alleen dat er eenuitleveringsverzoek loopt. Daarnaast gaat het slecht met de gezondheid van zijn ouders en is de politie langs geweest bij bekenden van hem om hem van allerlei dingen te beschuldigen. Klager slaapt slecht en heeftademhalingsklachten.
Toen hij in Zwolle zat heeft hij bij de medische dienst aangegeven dat hij naar de psychiater wilde, maar hij wordt van het kastje naar de muur gestuurd. Bij de medische dienst werd hem gezegd dat hij eerst naar de psycholoog moesten dat die hem eventueel zou doorverwijzen naar de psychiater. Klager is toen naar de psycholoog gegaan, heeft hem het verslag gegeven dat de psycholoog van het h.v.b. Lunettestraat had opgemaakt en heeft zijn klachten uitgelegd,maar de psycholoog heeft er niets mee gedaan. Hij heeft klager niet doorverwezen naar de psychiater. Klager heeft zelfs niets meer van de psycholoog gehoord, ook niet dat hij klager niet kon helpen. De psycholoog wil geen enkelehulp verlenen.
Klager heeft nu geen contact met de psycholoog en kan met niemand praten over zijn problemen.

De inrichtingspsycholoog heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de medisch adviseur, niet toegelicht. Dit standpunt luidt als volgt.
Kort na klagers plaatsing in het h.v.b. Zwolle ontving de psycholoog van de psycholoog van het h.v.b. Lunettestraat – de inrichting van herkomst van klager – een afschrift van een beknopte psychologische rapportage die van klagerwas opgemaakt tijdens zijn verblijf in dat h.v.b.. Deze rapportage was gericht op de beantwoording van een dubieuze vraagstelling met betrekking tot uitlevering van klager. De taak van de inrichtingspsycholoog is echter het verlenenvan de nodige zorg aan de gedetineerde binnen de inrichting en niet het middels rapportages treden in de individuele rechtsgang.
Op 8 juni 2001 heeft de psycholoog via de medische dienst een sprekersbriefje van klager voor de psychiater ontvangen. In het h.v.b. Zwolle is de psychiater niet direct op verzoek van de gedetineerde te spreken. De inrichtingsarts(die deel uitmaakt van het Psycho Medisch Overleg (PMO)) kan een psychiater in consult roepen. De psycholoog, als voorzitter van het PMO, inventariseert bij een verzoek om een gesprek met de psychiater in eerste instantie deklachten. Op 18 juni 2001 heeft de psycholoog klager op zijn cel gesproken. In dit gesprek, dat ongeveer een kwartier heeft geduurd, gaf klager aan slecht te slapen, last te hebben van zich opdringende herinneringen en vanwegglijdende concentratie tijdens gesprekken. Zijn klachten kwamen niet als overtuigend naar voren. Noch uit klagers fysieke verschijning noch uit zijn non-verbale communicatie viel enig lijden op te maken. Hij maakte een goedverzorgde, actieve en weerbare indruk. Tijdens het gesprek bracht klager zijn positie in de uitleveringssituatie naar voren en gaf hij aan dat een rapportage van de inrichtingspsycholoog over zijn slechte geestelijke gesteldheid hemdaarbij behulpzaam zou kunnen zijn.
De conclusie van het gesprek, die op dat moment aan klager is medegedeeld, was dat de inrichtingspsycholoog de ernst van zijn klachten niet inzag en dat er geen aanleiding was voor verder contact. De slaapproblematiek zou in het PMOworden voorgelegd. Dit geschiedde op 20 juni 2001 en besloten werd hierin geen verdere actie te ondernemen.
De consulterende psychiater was die week overigens niet bij het PMO aanwezig. Wel was hij in voorkomende gevallen bereikbaar voor overleg, maar daartoe bestond in het onderhavige geval geen aanleiding.
Klagers klachten zijn op serieuze wijze op hun merites beoordeeld. Daarbij is rekening gehouden met klagers mogelijk achterliggende motieven om klachten te aggreveren, maar in eerste instantie is de beoordeling van zijn klachtengericht geweest op de aard en de ernst van de klachten zelf. Deze werden vanuit gedragsdeskundig oogpunt als weinig diepgaand en weinig verontrustend gekwalificeerd.
De psycholoog heeft sinds 18 juni 2001 niets meer van klager vernomen. Wel heeft hij hem nog een enkele keer in de inrichting zien lopen of zitten, maar hij maakte hierbij geen geplaagde indruk. Van de overige interne disciplinesheeft de psycholoog geen teken gehad omtrent klager.

3. De beoordeling
Van belang is dat in penitentiaire inrichtingen de toegang tot de hulpverlenende instanties, zoals de aan de inrichting verbonden psychiater, goed en niet te hoogdrempelig is. In het h.v.b. Zwolle geldt de regel dat slechts contactmet de psychiater mogelijk is na doorverwijzing naar de psychiater door de psycholoog, hetgeen in het onderhavige geval niet gebeurd is. De psycholoog heeft klagers verzoek voorgelegd aan het PMO, maar de psychiater heeft zich,doordat hij door omstandigheden geen deel uitmaakte van het PMO, geen oordeel kunnen vormen omtrent de vraag of klager door een psychiater onderzocht en eventueel behandeld diende te worden. Dit geldt te meer nu de psycholoogblijkens zijn reactie op de klacht ook geen overleg met de psychiater heeft gepleegd omtrent klagers verzoek om contact met de psychiater.
De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de aan de inrichting verbonden psycholoog moet worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 PM neergelegde norm.Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard.
Zij zal aan klager ten laste van het h.v.b. Zwolle een tegemoetkoming toekennen van
f. 100,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van het h.v.b. Zwolle toekomende tegemoetkoming op f. 100,=.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, prof. dr. F.H.L. Beyaert en drs. J.R. Veldhuizen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Vodegel, secretaris, op 14 december 2001.

secretaris voorzitter

Naar boven