Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/0810/GB, 8 augustus 2002, beroep
Uitspraakdatum:08-08-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 02/810/GB

Betreft: [klager] datum: 8 augustus 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 18 april 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door dr. D.J.P.M.Vermunt, namens

[...], geboren op [1968], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 9 april 2002 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot plaatsing in een half open inrichting afgewezen.

2. De feiten
2.1. Klager is sedert 20 juni 1995 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis Esserheem te Veenhuizen, waar een regime van algehele gemeenschap geldt.

2.2. Klager ondergaat een gevangenisstraf van twaalf jaar met aftrek. De tenuitvoerlegging van deze straf is aangevangen op 16 december 1997 en eindigt op 18 juni 2003.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep tegen de afwijzing van het verzoek tot plaatsing in een half open inrichting als volgt toegelicht.
Klager kan zich niet verenigen met de bestreden beslissing nu deze is gegrond op het gegeven dat het zeer de verwachting is dat klager ongewenst zal worden verklaard in Nederland. Klager bestrijdt de stelligheid van die verwachtingen tekent aan dat er geen onherroepelijke beslissing tot ongewenst verklaring is gegeven.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
De directie van de gevangenis Esserheem heeft geen voorstel gedaan ten aanzien van klagers verzoek om in een beperkt beveiligde inrichting te worden geplaatst. Het Openbaar Ministerie (hierna: OM) heeft een negatief adviesuitgebracht gebaseerd op klagers waarschijnlijke ongewenst verklaring, die al in 1998 is uitgesproken maar waartegen klager in bezwaar is gegaan. Omdat de Immigratie- en naturalisatiedienst (hierna: IND) nog geen beslissing hadgenomen in klagers bezwaar tegen ongewenst verklaring, was de selectiefunctionaris gedwongen om zijn beslissing uit te stellen. Op 9 april 2002 heeft telefonisch overleg tussen de selectiefunctionaris en de IND plaatsgevonden en isvernomen dat met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid klagers bezwaarschrift ongegrond zou worden verklaard. Volgens informatie vanuit de IND is klagers bezwaarschrift op 8 april 2002 daadwerkelijk ongegrond verklaard waarmeehet thans zeker is dat klager ongewenst is en zal worden uitgezet na zijn detentie. Een en ander is een contra-indicatie voor plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting.

4. De beoordeling
4.1. De Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (15 augustus 2000, nummer 5042803/00/DJI) bevat onder meer criteria waaraan gedetineerden moeten voldoen om voor plaatsing in een inrichting of afdeling alsbedoeld in artikel 13, eerste lid, van de PBW in aanmerking te komen.
Voorzover in het onderhavige geval van belang komen op grond van artikel 3, derde lid onder a, van die Regeling niet voor plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting in aanmerking gedetineerden ten aanzien van wie vaststaat datzij na de detentie zullen worden uitgezet of uitgeleverd. In de toelichting op dit artikel staat dat de toekenning van regimair verlof zich niet zou verdragen met het feit dat betrokkene na zijn detentie niet langer in Nederland magverblijven. Ook indien de gedetineerde nog in een procedure is verwikkeld en derhalve nog niet vaststaat of betrokkene zal worden uitgezet of uitgeleverd, dient aan de hand van de subjectieve criteria een individuele afweginggemaakt te worden of betrokkene geschikt is om in een beperkt beveiligde inrichting met een regime van algehele gemeenschap te verblijven. Het verwikkeld zijn in een zodanige procedure zal in het algemeen wel aanleiding zijnbetrokkene niet in een dergelijke inrichting te plaatsen.

4.2. De beroepscommissie stelt het volgende vast.
Uit het selectievoorstel van de penitentiaire inrichting Veenhuizen komt naar voren dat klager in de gevangenis Esserheem als vriendelijk en correct wordt ervaren maar dat gelet op het advies van het Openbaar Ministerie - deadvocaat-generaal bij het ressortsparket te Arnhem heeft laten weten bezwaar te hebben tegen plaatsing in een half open inrichting in verband met het feit dat ten tijde dat het advies werd uitgebracht nog geen beslissing was genomenop klagers bezwaarschrift terzake van zijn ongewenst verklaring - terwijl de directie zich onthoudt van het uitbrengen van een advies en dit aan de selectiefunctionaris overlaat. Uit telefonisch verkregen informatie van de IND isgebleken dat klagers bezwaar tegen ongewenst verklaring d.d. 8 april 2002 ongegrond is verklaard.
Naar haar oordeel heeft de selectiefunctionaris, gelet op klagers verblijfsstatus, in redelijkheid kunnen oordelen dat klager, die thans niet over een geldige verblijfsvergunning beschikt, niet in aanmerking kan komen vooroverplaatsing naar een beperkt beveiligde inrichting.
Gelet op het vorenstaande zal het beroep ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 8 augustus 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven