Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/3177/GB, 8 januari 2014, beroep
Uitspraakdatum:08-01-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 13/3177/GB

Betreft: [klager] datum: 8 januari 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.S. Yap, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 25 september 2013 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift gericht tegen de afwijzing van het verzoek om plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) met aansluitend deelname aan een penitentiair programma (p.p.) (een zogenaamd gestapeld
traject) afgewezen.

2. De feiten
Klager is sedert 11 oktober 2010 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis van de locatie Torentijd te Middelburg.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager is ten onrechte niet gehoord in de bezwaarfase. Door de selectiefunctionaris wordt niet ingegaan op de gronden van bezwaar. In de bestreden beslissing is slechts opgenomen dat klager niet kan faseren omdat hij ongewenst is verklaard, zonder
nadere motivering. Klager verwijst naar de namens hem aangevoerde gronden in bezwaar. Hierin is onder meer aangegeven dat klager voldoet aan de voorwaarden als omschreven in artikel 2 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van
gedetineerden (de Regeling). Het staat niet vast dat klager na zijn detentie zal worden uitgezet of uitgeleverd. De beslissing van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) in het kader van klagers verblijfsrecht is niet onherroepelijk. Het
bezwaarschrift wordt nog behandeld door de IND. De voorzieningenrechter heeft bepaald dat het verboden is om klager uit te zetten. Er is derhalve geen wettelijke grondslag om klager niet in een z.b.b.i. te plaatsen.
Op 21 februari 2013 heeft de officier van justitie bericht dat er geen bezwaren zijn tegen toekenning van regimair verlof aan klager. De selectiefunctionaris heeft op 19 juli 2013 positief beslist op klagers verzoek om plaatsing in een z.b.b.i.
Klager verzoekt om een vergoeding van de in de beroepsprocedure gemaakte kosten en een schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Klagers verzoek om plaatsing in een z.b.b.i. is in eerste instantie toegewezen. Deze beslissing is echter weer teruggedraaid, omdat bleek dat klager geen rechtmatig verblijf meer had in Nederland. Klagers verblijfsvergunning is ingetrokken en hij heeft
een inreisverbod voor de duur van tien jaar gekregen. Klager is tegen deze beslissing in bezwaar gegaan. Het bezwaar dient nog behandeld te worden en klager mag de behandeling van het bezwaar in Nederland afwachten. Dit vernietigt de uitspraak van de
rechtbank echter niet. Gezien het feit dat het zeer onzeker is of klager in Nederland mag verblijven, heeft de selectiefunctionaris geen vertrouwen in het verlenen van vrijheden aan klager.

4. De beoordeling
4.1. Op grond van artikel 2 van de Regeling, komen voor plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting in aanmerking gedetineerden die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormen, aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes
maanden is opgelegd, ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan, geen veroordelingen tot betaling van een geldboete of geldbedrag van meer dan € 226,= hebben openstaan, een strafrestant hebben van ten minste zes weken en ten
hoogste zes maanden en beschikken over een aanvaardbaar verlofadres. In het derde lid van dit artikel wordt voorts bepaald dat, in afwijking van het in het eerste lid bepaalde, tevens voor plaatsing in een z.b.b.i. in aanmerking kunnen komen,
gedetineerden ten aanzien van wie een door de selectiefunctionaris akkoord bevonden voorstel voor deelname aan een p.p. aanwezig is. Het verblijf in de z.b.b.i. direct voorafgaande aan de plaatsing in het p.p. duurt maximaal zes maanden.

4.2. Ingevolge artikel 2, tweede lid, onder a van de Regeling komen gedetineerden ten aanzien van wie vaststaat dat zij na de detentie zullen worden uitgezet of uitgeleverd niet in aanmerking voor plaatsing in een z.b.b.i. In de toelichting op dit
artikel (Stcr. 12 september 2000, nr. 176) staat dat de toekenning van regimair verlof zich niet zou verdragen met het feit dat betrokkene na zijn detentie niet langer in Nederland mag verblijven. Indien de gedetineerde nog in een procedure is
verwikkeld en derhalve nog niet vaststaat of betrokkene zal worden uitgezet of uitgeleverd, dient aan de hand van de subjectieve criteria een individuele afweging gemaakt te worden of betrokkene geschikt is om in een (zeer) beperkt beveiligde
inrichting
met een regime van algehele gemeenschap te verblijven. Het verwikkeld zijn in een zodanige procedures zal in het algemeen wel aanleiding zijn betrokkene niet in een (zeer) beperkt beveiligde inrichting te plaatsen.

4.3. Op 20 augustus 2013 heeft de selectiefunctionaris klagers verzoek om deelname aan een gestapeld traject, na een aanvankelijke goedkeuring op 19 juli 2013, alsnog afgewezen, omdat bleek dat klagers verblijfsvergunning was ingetrokken. Vast is
komen te staan dat klager verwikkeld is in een procedure omtrent de intrekking van zijn verblijfsvergunning. Bij besluit van 19 februari 2013 is de aan klager verleende verblijfsvergunning voor bepaalde tijd ingetrokken met ingang van 10 juni 2010 en
is
aan klager een inreisverbod opgelegd voor de duur van 10 jaar. Klager heeft hiertegen bezwaar ingediend en tot op heden is nog niet op dit bezwaar beslist. Op 23 mei 2013 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te Den Haag klagers verzoek om een
voorlopige voorziening toegewezen in die zin dat wordt verboden klager uit te zetten tot vier weken na bekendmaking van het nog te nemen besluit op bezwaar. Hoewel (nog) niet vaststaat dat klager na ommekomst van zijn detentie zal worden uitgezet, is
de
beroepscommissie van oordeel dat de beslissing van de selectiefunctionaris tot afwijzing van klagers verzoek tot deelname aan een gestapeld traject, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk kan worden
aangemerkt. Hierbij neemt de beroepscommissie in aanmerking dat het niet ondenkbaar is dat klager zich, gelet op zijn persoonlijke situatie, op enig moment aan zijn detentie zal proberen te onttrekken teneinde een eventuele uitzetting te voorkomen. Het
beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

Ten overvloede merkt de beroepscommissie nog op dat uit de stukken niet blijkt dat er een voorstel voor invulling van het p.p. aanwezig is. Klager voldoet derhalve ook niet aan de in artikel 2, derde lid, van de Regeling gestelde voorwaarden voor
deelname aan een gestapeld traject.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit
mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. L.M. Moerings, leden, in tegenwoordigheid van L.A.M. Karels, secretaris, op 8 januari 2014

secretaris voorzitter

Naar boven