Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/3998/GA, 24 december 2013, beroep
Uitspraakdatum:24-12-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/3998/GA

betreft: [klager] datum: 24 december 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. Rotgans, namens

[...], verder te noemen klaagster,

gericht tegen een uitspraak van 28 november 2013 van de beklagcommissie bij de locatie Ter Peel,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 20 december 2013, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Vught zijn klaagsters raadsvrouw en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de locatie Ter Peel, gehoord.
Klaagster heeft, blijkens een schriftelijke verklaring van 20 december 2013, afstand gedaan van het recht om ter zitting te worden gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de beslissing van de directeur dat klaagsters dochter na 24 januari 2014 niet langer in de inrichting mag verblijven.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klaagster en de directeur
Zowel namens klaagster als door de directeur is het ten overstaan van de beklagcommissie ingenomen standpunt gehandhaafd. De directeur heeft meegedeeld dat zij aan klaagster bij brief van 30 oktober 2013 heeft meegedeeld dat haar dochter na 24 januari
2014 niet langer in de inrichting mag verblijven. De brief is gestuurd in verband met een verzoek van klaagster om haar dochter (geboren [...] april 2013) ook na die datum nog in detentie bij zich te houden. De directeur heeft voorts meegedeeld dat als
regel geen toestemming wordt verleend om kinderen ouder dan negen maanden in de gesloten inrichting bij zich te houden. Klaagster kan haar dochter alleen bij zich houden als zij wordt overgeplaatst naar een beperkt beveiligde inrichting. In het
verleden
is in een incidenteel geval wel eens sprake geweest van de aanwezigheid van een kind van 9/10 maanden in de inrichting. In dat geval was er sprake van een korte termijn tussen het tijdstip waarop het kind de leeftijd van negen maanden had bereikt en de
ontslagdatum van de gedetineerde.
Namens klaagster is meegedeeld dat zij thans vervangende hechtenis ondergaat in verband met de niet nakoming van een of meer schadevergoedingsmaatregelen. Haar ontslagdatum is naar verwachting in de maand augustus 2014. Namens klaagster is naar voren
gebracht dat zij er op rekende dat ze haar baby bij zich mocht houden, omdat er in april 2013 een bijeenkomst in de inrichting is geweest waarbij dat zou zijn besloten. Voorts wordt benadrukt dat de gezondheid en het welzijn van klaagsters dochter is
gediend met voorzetting van de huidige situatie waarbij met name de ontwikkelingsleeftijd in aanmerking dient te worden genomen. Eén en ander blijkt uit overgelegde medische en andere verklaringen. Klaagster heeft zeer recent een verzoek gedaan bij de
selectiefunctionaris tot overplaatsing naar een beperkt beveiligde inrichting.
Van de kant van de directie wordt nog opgemerkt dat klaagster van meet af aan is meegedeeld dat haar dochter niet langer dan de eerste negen maanden bij haar moeder in de gesloten inrichting kan verblijven. In april 2013 heeft geen overleg
plaatsgevonden met alle bij de plaatsing van klaagsters dochter betrokken personen. De raadsvrouwe beroept zich op een brief van mevrouw C. van 12 november 2013, maar de informatie uit die brief is onjuist en is niet afkomstig van enige aan de
inrichting verbonden medewerker, maar van een hulpverlener van het Leger des Heils Jeugdzorg en Reclassering.
Zowel namens klaagster als door de directeur wordt te kennen gegeven dat zij niet bekend zijn met de beslissing van de beroepscommissie van 3 juli 2013, nr. 13/1407/GB, waarbij een beroep tegen de beslissing van de selectiefunctionaris tot afwijzing
van
een verzoek van klaagster tot plaatsing in de beperkt beveiligde inrichting van de locatie Ter Peel ongegrond is verklaard. De voorzitter stelt zowel de directeur als de raadsvrouwe een exemplaar van deze beslissing ter hand.

3. De beoordeling
Het wettelijk kader dat voor de beoordeling van belang is, is als volgt.

Artikel 12 van de Pbw luidt:
“1. Onze Minister wijst de inrichtingen of de afdelingen aan waarin kinderen tot een in de aanwijzing aangegeven leeftijd kunnen worden ondergebracht.
2. Indien een gedetineerde een kind in de inrichting of afdeling, bedoeld in het eerste lid, wil onderbrengen teneinde het aldaar te verzorgen en op te voeden, behoeft hij de toestemming van de directeur. De directeur kan deze toestemming geven, voor
zover dit verblijf zich verdraagt met de volgende belangen:
a. de bescherming van de persoonlijke veiligheid of de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind;
b. de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting.
3. De directeur kan aan de toestemming voorwaarden verbinden met het oog op een belang als bedoeld in het tweede lid.
4. De directeur kan over een door hem voorgenomen onderbrenging van een kind in de inrichting of afdeling het advies inwinnen van de Raad voor de Kinderbescherming.
5. De directeur kan de toestemming intrekken, indien dit noodzakelijk is met het oog op een belang als bedoeld in het tweede lid of indien de gedetineerde een bepaalde voorwaarde niet nakomt. Indien de directeur een nader onderzoek nodig oordeelt, kan
hij de medewerking van de Raad voor de Kinderbescherming inroepen.
6. De directeur is verplicht de toestemming in te trekken, indien de onderbrenging van het kind in de inrichting in strijd komt met enige op het gezag over het kind betrekking hebbende beslissing.
7. In de huisregels worden nadere regels gesteld omtrent het verblijf van kinderen in de inrichting.
8. De kosten van de verzorging van het kind komen voor rekening van het Rijk, voor zover de gedetineerde niet zelf in die kosten kan voorzien.”

Artikel 17 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing gedetineerden (Regeling van 15 augustus 2000, Stcrt. 176, laatstelijk gewijzigd op 27 juli 2011, Stcrt. 2011, Stcrt. 14766 i.w.tr. op 17 augustus 2011) luidt:
“1. In de inrichtingen of afdelingen, bedoeld in artikel 12 van de wet, worden vrouwelijke gedetineerden geplaatst:
a. ten aanzien van wie de plaatsing in het belang is van de instandhouding van de moeder- kindrelatie,
b. die voldoende vaardigheden hebben om zelf verantwoordelijk te kunnen zijn voor de opvoeding van het kind, of van wie ingeschat wordt dat deze vaardigheden in voldoende mate zijn aan te leren, en
c. voor wiens kind niet minstens gelijkwaardige opvangmogelijkheden gerealiseerd kunnen worden buiten de inrichting.
2. Voor plaatsing in de inrichtingen of afdeling, bedoeld in artikel 12 van de wet, komen niet in aanmerking vrouwelijke gedetineerden:
a. met een strafrestant van minder dan drie maanden bij plaatsing,
b. met een acute psychiatrische of psychische problematiek,
c. van wie het kind op de datum van vervroegde invrijheidsstelling van de moeder een leeftijd heeft ouder dan de bij de bestemmingsaanwijzing van de inrichting vastgestelde maximale leeftijd van het kind,
d. van wie het kind een ernstig lichamelijk of geestelijk gebrek heeft, waardoor intensieve begeleiding is vereist, of
e. ten aanzien van wie de plaatsing niet in het belang van het kind is.”

De bestemmingsaanwijzing (Besluit van 1 november 2012, 5742805/13/DJI) luidt, voor zover hier van belang:
“2. Het perceel Patersstraat 4 te Sevenum wordt als volgt aangewezen.

2.1. Van het perceel wordt de afdelingen 1, 11, 12, 13, 14 en afdeling B de cellen 17 t/m 39 en 41 t/m 57, afdeling C de cellen 56 t/m 72 met de bijbehorende voorzieningen aangewezen als:
- gevangenis;
- inrichting voor vrouwen;
- inrichting met een regime van algehele gemeenschap;
- inrichting met een normaal beveiligingsniveau;
- tevens inrichting voor strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen, als bedoeld in artikel 20b, lid 2 onder a. van de regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden;
- tevens inrichting voor bijzondere opvang als bedoeld in artikel 17 Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden, waarin kinderen tot een leeftijd van niet meer dan 9 maanden kunnen worden opgenomen.
[...]
2.6. Het paviljoen ten zuiden van de oudbouw wordt met bijbehorende voorzieningen aangewezen als:
- gevangenis;
- inrichting voor vrouwen;
- inrichting met een regime van algehele gemeenschap;
- inrichting met een beperkt beveiligingsniveau alsmede als
- inrichting voor bijzondere opvang als bedoeld in artikel 17 Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden, waarin kinderen tot een leeftijd van niet meer dan 4 jaren kunnen worden opgenomen.
[...]”

In het wettelijk systeem ligt besloten dat onder nadere voorwaarden (onder meer adequate opvang ontbreekt) kinderen tot de leeftijd van vier jaar bij hun gedetineerde moeder in de inrichting kunnen verblijven. Opvang van die kinderen is daarmee volgens
de wettelijke regeling een subsidiaire optie. In verband daarmee wijst de Minister van Veiligheid en Justitie inrichtingen aan waar gedetineerde vrouwen met kinderen kunnen verblijven. De Minister heeft er voor gekozen voor kinderen tot een leeftijd
van
negen maanden ook opvang in een gesloten inrichting toe te staan, maar voor kinderen tussen negen maanden en vier jaar slechts onderbrenging in een beperkt beveiligde inrichting. Deze wettelijke regeling is op zich zelf door of namens klaagster niet
bestreden en de beroepscommissie neemt daarmee die regeling derhalve tot uitgangspunt.
Uit dit wettelijk systeem vloeit voort dat een kind van negen maanden of ouder niet bij haar moeder kan worden ondergebracht indien die moeder is gedetineerd in een gesloten inrichting als bedoeld in 2.1 van de bestemmingsaanwijzing. Klaagster
verblijft
aldaar. De wet laat geen uitzonderingen toe.
Het voorgaande betekent dat van de kant van de directeur formeel juridisch gezien geen nadere beslissing tot al dan niet toelating van het kind nadat ze de leeftijd van negen maanden heeft bereikt noodzakelijk was, al was het maar omdat de directeur
geen bevoegdheid heeft om moeders met kinderen ouder dan negen maanden in de inrichting onder te brengen. Bij brief van 30 oktober 2013 heeft de directeur derhalve op goede grond het verzoek tot opname van moeder met kind na 24 januari 2014 afgewezen.
Alleen door inwilliging van een verzoek tot overplaatsing naar een beperkt beveiligde inrichting kan worden bewerkstelligd dat het kind ook na 24 januari 2014 bij moeder in detentie verblijft.
De beroepscommissie wijst er nog op dat niet aannemelijk is geworden dat bij klaagster het gerechtvaardigde vertrouwen is gewekt dat zij haar kind ook na 24 januari 2014 in een gesloten inrichting bij zich mocht houden.
Klaagsters beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal worden bevestigd, met wijziging van de gronden.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. G.M. Mohanlal, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 24 december 2013

secretaris voorzitter

Naar boven