Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/1182/SGA, 20 juni 2002, schorsing
Uitspraakdatum:20-06-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 02/1182/SGA

Betreft: [klager] datum: 20 juni 2002

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, waarvan bladzijde 1 isontvangen op 17 juni 2002 en bladzijde 2 is opgevraagd en ontvangen op 19 juni 2002, ingediend door dr. S. Franken, namens

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in Paviljoen IV-A Demersluis te Amsterdam.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid PBW, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting d.d. 14 juni 2002, inhoudende de verlenging van demaatregel van plaatsing onder cameratoezicht voor een periode van 14 dagen, ingaande op 14 juni 2002 om 17.30 uur en eindigend op 28 juni 2002 om 17.30 uur.

De voorzitter heeft voorts kennis genomen van het klaagschrift d.d. 17 juni 2002 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur d.d. 18 juni 2002.

1. De standpunten van verzoeker en van de directeur
Namens verzoeker is het verzoek schriftelijk toegelicht. Daarbij is het volgende aangevoerd.
Op 14 juni 2002 is aan verzoeker een beslissing van de directeur van de inrichting uitgereikt waarin is bepaald dat verzoeker voor een periode van veertien dagen onder voortdurend toezicht wordt geplaatst. Verzocht wordt om diebeslissing met onmiddellijke ingang te schorsen. Op 28 mei 2002 heeft de voorzitter van de beroepscommissie een soortgelijk verzoek tot schorsing van cameratoezicht toegewezen (02/1025/SGA) en op 7 juni 2002 heeft de voorzitter vande beroepscommissie een soortgelijk verzoek afgewezen (01/1118/SGA).
De commissie van toezicht bij het huis van bewaring, locatie Het Veer te Amsterdam, waar verzoeker voorheen onder cameratoezicht verbleef, heeft op 10 juni 2002 verzoekers klaagschrift gegrond verklaard. Op 14 juni 2002 zijn tweeklaagschriften behandeld door de commissie van toezicht Demersluis. Hoogstwaarschijnlijk zal die commissie nog deze week beslissen op de klaagschriften.
De maatregel van cameratoezicht wordt telkens opgelegd met de motivering dat, mede gelet op de maatschappelijke onrust die is ontstaan door de feiten waarvan verzoeker wordt verdacht, alles in het werk moet worden gesteld om tevoorkomen dat verzoeker een poging tot suïcide zou doen. Iedere concrete aanwijzing voor suïcidegevaar ontbreekt. De beschikbare rapporten geven aan dat er geen sprake is van een psychische stoornis die een suïcidepogingwaarschijnlijk zou maken. Uitgeweken wordt naar de optie van balanssuïcide. Op basis van een rationele afweging zou verzoeker, gelet op de druk die op hem verondersteld wordt te liggen, tot suïcide kunnen besluiten. Ook voor eenbalanssuïcide ontbreken concrete aanwijzingen. Cameratoezicht is een ingrijpende maatregel die met het oog op artikel 8 van het EVRM alleen kan worden opgelegd als dat toezicht noodzakelijk is. Op grond van hypotheses kan dienoodzaak niet worden aangenomen.

Uit de inlichtingen van de directeur komt onder meer het volgende naar voren.
Op 7 juni 2002 heeft de voorzitter van de beroepscommissie uitspraak gedaan op het schorsingsverzoek van verzoeker gericht tegen de beslissing van de directeur tot cameratoezicht van 31 mei 2002 (02/1118/SGA). Op 14 juni 2002 is deklacht behandeld door de beklagcommissie van Demersluis, die heeft toegezegd vóór 21 juni 2002 uitspraak te doen.
Bij het nemen van de onderwerpelijke beslissing tot verlenging van het cameratoezicht zijn nog steeds de overwegingen en omstandigheden die benoemd worden in de reactie van de directie d.d. 6 juni 2002 op het eerdereschorsingsverzoek (02/1118/SGA) van kracht.
Verzoeker weet nu dat zijn zaak in augustus 2002 door de rechtbank wordt behandeld. Onderzoek heeft uitgewezen dat ook de periode tot de rechtzaak een risicoperiode is met betrekking tot het gevaar voor suïcide. Op 6 juni 2002 heeftde directeur gesproken met verzoeker in verband met de te nemen beslissing tot verlenging van het cameratoezicht. Bij de besproken onderwerpen vooruitzicht op de toekomst en beleving van de periode tot het proces vertoonde verzoekeremotie en kreeg hij waterige ogen. Verzoeker probeerde die emotie te verbergen en deed nadat hij even voor zich uit had zitten kijken de uitspraak: „misschien is het voor mij wel het beste“. Tegelijkertijd vertoonde hij eenschrikreactie en gaf hij aan deze uitspraak de uitleg dat hij niet zichzelf bedoelde maar als voorbeeld gaf dat mensen in een bepaalde situatie kunnen denken dat zelfmoord het beste is. De directeur heeft de indruk gekregen in ditgesprek dat de hele situatie op verzoeker meer indruk maakt dan hij wil laten blijken.
In een mailbericht van 7 juni 2002 uit de inrichtingspsycholoog zijn zorgen over het incasseringsvermogen van verzoeker. De beslissing tot verlenging van het cameratoezicht d.d. 14 juni 2002 is genomen in het licht van debevindingen van de inrichtingspsycholoog d.d. 7 juni 2002 en op grond van de overweging dat de situatie niet zichtbaar veranderd is en de overwegingen van de directie ten aanzien van de eerdere beslissingen nog van kracht zijn.

2. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan wordenonderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is omthans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.

In beginsel zal bij de tenuitvoerlegging van een maatregel als de onderhavige, die voor de betrokken gedetineerde als zeer ingrijpend moet worden beschouwd, met enige regelmaat door een deskundige, in dit geval een psycholoog ofpsychiater, moeten worden geoordeeld of de voortduring van die tenuitvoerlegging en eventuele verlenging van de maatregel noodzakelijk is. Nu de laatste toetsing kennelijk op 7 juni 2002 heeft plaatsgevonden, lijkt formeel nietvoldaan te zijn aan die eis van een regelmatige toetsing.

In dit geval kan dit naar het voorlopig oordeel van de voorzitter evenwel niet leiden tot een schorsing van de tenuitvoerlegging van de onderhavige beslissing van de directeur. De voorzitter acht vooralsnog aannemelijk dat,materieel gezien, verzoekers situatie niet veranderd is ten opzichte van die op 7 juni 2002. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.

3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.

Aldus gedaan door mr. Y.A.J.M. van Kuijck, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 20 juni 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven