Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/1173/GA, 10 juli 2013, beroep
Uitspraakdatum:10-07-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/1173/GA

betreft: [klager] datum: 10 juli 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Krimpen aan den IJssel,

gericht tegen een uitspraak van 3 april 2013 van de beklagcommissie bij voormelde inrichting, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 7 juni 2013, gehouden in de p.i. Vught, is klager, bijgestaan door zijn raadsman, mr. M. de Reus, gehoord.
De directeur heeft bij brief van 30 mei 2013 bericht verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft, voor zover in beroep aan de orde, de ontzegging van het Bezoek zonder Toezicht (BZT) voor de duur van twee maanden in verband met een aan klager op 7 december 2012 opgelegde disciplinaire straf.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt schriftelijk – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager klaagt over de in de huisregels van de p.i. Krimpen aan den IJssel onder 3.8.1. opgenomen regel
betreffende het BZT. De beklagcommissie heeft ten onrechte geoordeeld dat deze regel in strijd is met de Regeling model huisregels penitentiaire inrichtingen. Het BZT vormt een gunst en geen recht. Bij bepaald gedrag is het verlenen van deze gunst niet
gerechtvaardigd. Niet vereist is dat hiervan een schriftelijke beslissing wordt opgemaakt. De directeur heeft er voor gekozen om de regels omtrent het BZT op te nemen in de huisregels. Dit maakt de regels duidelijk en transparant. Indien een
gedetineerde strafwaardig gedrag vertoont, heeft dit consequenties. De gedetineerde overschrijdt immers, ondanks dat hij op de hoogte is van de regels, een grens. In het kader van het Drugsontmoedigingsbeleid worden drugsgerelateerde sancties ernstiger
bevonden. De directeur is van mening dat de regels met betrekking tot BZT zoals opgenomen in de huisregels aan alle eisen voldoen en rechtvaardig zijn. Ook vindt de directeur het een goede beslissing om, voor wat betreft de duur van ontzegging van het
BZT, onderscheid te maken tussen drugsgerelateerde sancties en andere sancties. De beklagcommissie heeft met haar uitspraak het gedrag dat voorafgaat aan het opleggen van een sanctie ernstig onderschat.

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergeven – toegelicht. Klager is op 7 december 2012 disciplinair gestraft omdat hij niet voldoende inzet toonde bij de arbeid. In januari 2013
wilde hij BZT maar dit ging niet door vanwege de in de huisregels opgenomen regel dat een gedetineerde twee maanden geen aanspraak kan maken op BZT indien een niet drugsgerelateerde disciplinaire straf is opgelegd. Klager heeft geen schriftelijke
mededeling gekregen van de beslissing dat hij twee maanden geen aanspraak kan maken op BZT. Ook heeft de directeur geen belangenafweging gemaakt. Het reguliere bezoekmoment is wel doorgegaan. Verder voert klager aan dat hij op grond van artikel 38,
eerste lid, van de Pbw recht heeft op bezoek. Op grond van het vierde lid van dat artikel kan de directeur bepalen dat tijdens het bezoek toezicht wordt uitgeoefend. Het uitgangspunt van de wet is dus bezoek zonder toezicht. Indien de directeur besluit
een bezoeker te weigeren dient de directeur klager een schriftelijke mededeling uit te reiken. Klager verzoekt om toekenning van een tegemoetkoming.

3. De beoordeling
In de huisregels van de p.i. Krimpen aan den IJssel is onder 3.8.1.2, voor zover hier van belang, het volgende vermeld: “Indien u een disciplinaire straf heeft opgelegd gekregen met betrekking tot drugsgebruik/bezit/handel of invoer dan kunt u drie
maanden geen aanspraak maken op BZT. Heef u binnen twee maanden voor het aangevraagde BZT een disciplinaire straf opgelegd gekregen dan zal de aanvraag worden afgewezen of het eerstvolgende BZT worden geannuleerd. Tevens zal na een disciplinaire straf
met betrekking tot drugsgebruik/bezit/handel of invoer drie maanden geen tweede regulier bezoekmoment plaatsvinden. Indien u een overige disciplinaire straf heeft opgelegd gekregen, kunt u twee maanden geen aanspraak maken op BZT. Het vervallen van het
BZT heeft echter geen gevolgen voor het reguliere bezoek. U behoudt het recht gedurende één uur per week, op de in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen bezoek te ontvangen. Het afdelingshoofd beslist namens de directeur over het toekennen of
intrekken van BZT. Het afdelingshoofd kan onder bepaalde omstandigheden een uitzondering maken.”

In artikel 3.8.1. van de Regeling model huisregels penitentiaire inrichtingen (d.d. 24 juli 1998, kenmerk 705050/98/DJI) is de regeling voor persoonlijk bezoek in de inrichting opgenomen. Hetgeen in genoemd artikel 3.8.1. is vermeld over BZT is
dwingend
voorgeschreven voor de inrichtingen waar het recht op BZT van toepassing is. In dat artikel is onder meer bepaald dat de directeur beslist of het BZT wordt toegestaan en dat hij beslist over de duur van het BZT.

Aan klager is op 7 december 2012 een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel opgelegd omdat zijn gedrag op de arbeid te wensen over liet en hij hiervoor herhaaldelijk was gewaarschuwd. Als gevolg van
deze disciplinaire straf kon klager twee maanden geen aanspraak maken op BZT. De beroepscommissie overweegt ten aanzien daarvan als volgt. In artikel 51, eerste lid, van de Pbw zijn de disciplinaire straffen vermeld die de directeur kan opleggen. Die
opsomming is limitatief. De ontzegging van BZT gedurende een bepaalde periode valt hier niet onder en kan dan ook niet worden aangemerkt als een disciplinaire straf. Voorts kent de wet, noch de Regeling model huisregels penitentiaire inrichtingen een
generieke regel die inhoudt dat een gedetineerde na oplegging van een disciplinaire straf gedurende een bepaalde periode niet in aanmerking komt voor BZT zodat voor het, na oplegging van een disciplinaire straf, standaard uitsluiten van BZT voor een
bepaalde periode geen wettelijke grondslag bestaat. De directeur dient bij de beslissing of het BZT van een gedetineerde wordt toegestaan als bedoeld in artikel 3.8.1. van de Regeling model huisregels penitentiaire inrichtingen dan ook steeds een
individuele belangenafweging te maken, waarbij het gedrag van de betreffende gedetineerde kan worden betrokken. Nu van een dergelijke belangenafweging ten aanzien van klager niet is gebleken, is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing van de
directeur als onredelijk en onbillijk dient te worden aangemerkt. Het beroep van de directeur zal ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal worden bevestigd met wijziging van gronden.

Nu klager geen beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak van de beklagcommissie, kan de beroepscommissie klagers verzoek om toekenning van een tegemoetkoming niet honoreren. Ten overvloede overweegt de beroepscommissie dat zij het aan te bevelen acht
klager een extra BZT toe te kennen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt, voor zover daartegen beroep is ingesteld, de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.I.M.W. Bartelds, voorzitter, prof. dr. A.M. van Kalmthout en mr. R.S.T. van Rossem - Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 10 juli 2013

secretaris voorzitter

Naar boven