Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/1312/GA, 24 juni 2013, beroep
Uitspraakdatum:24-06-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/1312/GA

betreft: [klager] datum: 24 juni 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. Baijens, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 12 april 2013 van de beklagcommissie bij de locatie Norgerhaven te Veenhuizen, voor zover daartegen beroep is ingesteld

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van de locatie Norgerhaven in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman, mr. M. Baijens, om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het feit dat klagers verlofaanvragen niet zijn doorgestuurd naar de Staatssecretaris/selectiefunctionaris, maar zijn afgedaan door de directeur.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. De overweging van de beklagcommissie dat de directeur bevoegd was zelfstandig een beslissing te nemen is, gelet op artikel 17, eerste lid, onder a,
van
de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, onjuist. De directeur kon in dit geval niet zelfstandig beslissen, nu klager is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk. De politie heeft niet negatief
geadviseerd. Het advies van het Openbaar Ministerie (OM) is wel negatief, maar dit advies is gebaseerd op onjuiste gronden. Het OM leidt uit een mededeling van klager ter zitting af dat klager geen enkele vorm van hulpverlening wenst te aanvaarden. Dit
is onjuist. Klager heeft nadien juist uitdrukkelijk te kennen gegeven mee te willen werken aan hulpverlening, maar daarbij heeft hij bijstand van een tolk nodig. Deze bijstand wordt hem echter geweigerd en het tegen die weigering ingediende beklag is
ongegrond verklaard. Hierdoor wordt hem hulp onthouden, met als gevolg dat hij zich niet kan voorbereiden op zijn terugkeer in de samenleving. Dit is niet alleen discriminatie, maar ook in strijd met de vigerende regelgeving. Klager krijgt in de
inrichting een veel slechtere behandeling dan andere gedetineerden, waardoor hij in zijn rechten wordt aangetast. Klager heeft inmiddels een nieuwe verlofaanvraag ingediend.

De directeur heeft hierop als volgt gereageerd. Zowel de directeur als het OM waren van oordeel dat klager geen verlof moest worden verleend. In een dergelijk geval is de directeur op grond van artikel 17, eerste lid, onder a, van de Pbw bevoegd om
over
de verlofaanvraag te beslissen. Voor het overige persisteert de directeur bij zijn standpunt zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie.

3. De beoordeling
De beklagcommissie heeft het beklag voor zover dit is gericht tegen het feit dat klagers verlofaanvragen niet zijn doorgestuurd naar de selectiefunctionaris ongegrond verklaard en het beklag voor het overige gegrond verklaard. Nu tegen een
gegrondverklaard beklag in de regel geen beroep open staat en uit het beroepschrift niet blijkt dat het beroep (eveneens) is gericht tegen de hoogte van de toegekende tegemoetkoming, staat in deze uitspraak slechts ter beoordeling de vraag of de
directeur bevoegd was zelfstandig een beslissing te nemen omtrent de door klager ingediende verlofaanvragen.

Uitgangspunt van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) is dat de beslissing omtrent een algemeen verlof wordt genomen door de directeur van de inrichting waar de gedetineerde verblijft. Artikel 17, eerste lid, van de
Regeling, luidt als volgt: ‘De minister beslist over een eerste verzoek om algemeen verlof indien:
a. het een gedetineerde betreft die al dan niet onherroepelijk is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf langer dan twee jaar of die veroordeeld is wegens een delict waarbij sprake was van een grote maatschappelijke onrust; zijn
evenwel zowel het openbaar ministerie als de directeur van mening dat het verlof niet moet worden verleend, dan doet de directeur de aanvraag af;
b. het openbaar ministerie, al dan niet verplicht geraadpleegd, anders dan de directeur van mening is dat het verlof niet moet worden verleend.’
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat in alle overige gevallen de beslissing omtrent het verlenen van algemeen verlof door de directeur wordt genomen.

De directeur heeft twee verlofaanvragen van klager afgewezen.
Ten aanzien van de beslissing van 19 december 2012 waarbij de directeur klagers eerste verlofaanvraag heeft afgewezen overweegt de beroepscommissie het volgende. De directeur heeft voorafgaande aan zijn afwijzende beslissing met betrekking tot de
eerste
verlofaanvraag van klager het OM om advies gevraagd. Het OM heeft op 6 september 2012 laten weten dat zij op dat moment bezwaar had tegen verlofverlening aan klager, onder andere omdat er sprake is van een hoog recidiverisico en omdat niet gebleken is
welke maatregelen zijn genomen om dit recidiverisico te beperken. Nu dus het OM – al dan niet op juiste gronden – negatief heeft geadviseerd ten aanzien van klagers verlofaanvraag en ook de directeur van mening was dat verlof niet moest worden
verleend,
was de directeur, gelet op hetgeen is bepaald in artikel 17, eerste lid, onder a, van de Regeling, bevoegd te beslissen over klagers eerste verlofaanvraag. De directeur heeft derhalve terecht de verlofaanvraag niet doorgestuurd naar de
Staatssecretaris.

Ten aanzien van de beslissing van 30 januari 2013 waarbij de directeur klagers tweede verlofaanvraag heeft afgewezen overweegt de beroepscommissie het volgende. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 17, tweede lid, van de Regeling oordeelt de
beroepscommissie dat de directeur bevoegd was om over klagers tweede verlofaanvraag te beslissen.

Gelet op het vorenstaande zal de beroepscommissie het beroep ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie, voor zover daartegen beroep is ingesteld, met aanvulling van de gronden bevestigen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, voor zover daartegen beroep is ingesteld, met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. G.L.M. Urbanus, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 24 juni 2013

secretaris voorzitter

Naar boven