Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/0895/GA, 22 juli 2002, beroep
Uitspraakdatum:22-07-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/895/GA

betreft: [klager] datum: 22 juli 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) heeft kennis genomen van een op 2 mei 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 4 april 2002 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Noord Brabant Noord, locatie Grave te Grave,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 21 juni 2002, gehouden in de locatie Nieuw Vosseveld 2 te Vught is gehoord klager. De directeur van de locatie Grave heeft telefonisch laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in de eigen verblijfsruimte, waarvan twee dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie maanden, wegens het in een gesprek met het personeel niet voor redevatbaar zijn en het uiten van beledigende taal.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Het is wel mogelijk dat de directeur klager als lastig ervaart. Klager is van mening dat hij recht heeft om te klagen als hem iets niet bevalt. Het voorwaardelijke deel van de onderhavige disciplinaire straf is niet ten uitvoergelegd. De proeftijd daarvan is inmiddels verstreken. De reden voor het beroep is gelegen in het feit dat de directeur klager niet heeft gehoord, voordat de disciplinaire straf werd opgelegd. Die strafoplegging geschiedde integenwoordigheid van twee p.i.w.-ers. De directeur gaf klager geen gelegenheid om zijn verhaal te doen. De directeur gaf klager hooguit twee seconden de gelegenheid om iets te zeggen. Dat is onvoldoende om te kunnen spreken vanhoren.
De reden voor klagers uitlating, die hij gedaan heeft en waarvoor hij zich diezelfde dag nog heeft verontschuldigd, was dat een medegedetineerde van buiten de verblijfsruimte de lamp in klagers verblijfsruimte aandeed. Dat was voorklager hinderlijk. Hij zat televisie te kijken en door de lichtinval in zijn bril zag hij niets meer. Dit gebeurt wel vaker. Het afdelingspersoneel weet wie de schuldige is. Men zegt echter niets te kunnen doen, zolang de schuldigeniet op heterdaad betrapt wordt. Toen de lamp werd aangedaan heeft klager via de bel een p.i.w.-er geroepen. Klager was (mede) door dat voorval enigszins gespannen. De p.i.w.-er deed niet de celdeur open maar alleen het luikje.Klager heeft die p.i.w.-er toen uitgescholden. Klager is van mening dat hem geen straf had mogen worden opgelegd. Hij kon op dat moment niet verantwoordelijk worden gehouden voor zijn gedrag. De schuld van dit voorval licht bij dieandere gedetineerde. Klager heeft wel vaker een grote mond gegeven tegen het personeel en is daar toen niet voor bestraft. Mogelijk kon de betreffende p.i.w.-er er op dat moment niet zo goed tegen.

De locatie-directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Klager heeft aangeven dat de hoofdreden voor zijn beklag en beroep is gelegen in de omstandigheid dat hem -aldus klager- in strijd met de wettelijke voorschriften een disciplinaire straf is opgelegd zonder dat hij daarvoor door dedirecteur is gehoord omtrent het hem aangezegde verslag. De beroepscommissie acht dat verweer van klager niet aannemelijk. Zowel uit de schriftelijke neerslag van de onderhavige beslissing alsook uit klagers eigen verklaring terzitting van de beroepscommissie leidt de beroepscommissie af dat klager door de directeur is gehoord. Om die reden leidt hetgeen in beroep is aangevoerd, nu ook overigens niet is gebleken van feiten of omstandigheden die tot eenander oordeel zouden moeten leiden, niet tot een andere beslissing dan die van de beklagrechter. Het beroep moet daarom ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, mr. G. de Jonge en mr. U. van de Pol, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 22 juli 2002

secretaris voorzitter

Naar boven