Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/0899/SGA, 21 maart 2013, schorsing
Uitspraakdatum:21-03-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 13/899/SGA
Betreft: [klager] datum: 21 maart 2013

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. F.C. Knoef, namens

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie Zoetermeer.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde locatie van 18 maart 2013, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van vijf
dagen opsluiting in een strafcel, ingaande op 18 maart 2013 om 16.00 uur en eindigend op 23 maart 2013 om 16.00 uur, wegens het – kortweg – in het bezit hebben van contrabande (harddrugs).

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 19 maart 2013, van de schriftelijke inlichtingen van de directeur d.d. 20 maart 2013 en van de (telefonische) aanvulling daarop d.d. 21 maart 2013.

1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval. Onweersproken is dat bij verzoeker bij gelegenheid van een onderzoek aan lichaam en kleding op 15 maart 2013 contrabande is aangetroffen.
Voldoende
aannemelijk is voorts, gelet op de inlichtingen van de directeur, dat het bij die contrabande om harddrugs (cocaïne) ging. Het bezit of voorhanden hebben van harddrugs in de inrichting is verboden. Het drugsontmoedigingsbeleid in de inrichting en de
sancties die staan op het aanwezig hebben van harddrugs worden iedere gedetineerde bij binnenkomst bekend gemaakt en daarvan kan ook in de bibliotheek van de inrichting worden kennis genomen. Dit beleid en de sancties waren aan verzoeker dus bekend.
Voor preventieven is bij het aanwezig hebben van harddrugs bij een eerste overtreding voorzien in vijf dagen afzondering op strafcel. Aan de mededeling van de directeur dat hij voornemens was verzoeker een deels voorwaardelijke straf op te leggen maar
dat hij hierover eerst met een meer ervaren collega overleg wilde plegen, kon verzoeker derhalve niet het vertrouwen ontlenen dat hem een deels voorwaardelijke straf zou worden opgelegd. Gelet op een en ander kon de directeur – naar het voorlopig
oordeel van de voorzitter – in redelijkheid de onderhavige disciplinaire straf opleggen. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.

Aldus gegeven door mr. A. van Waarden, voorzitter, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 21 maart 2013.

secretaris voorzitter

Naar boven