Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 12/3689/GA, 16 april 2013, beroep
Uitspraakdatum:16-04-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 12/3689/GA

betreft: [klager] datum: 16 april 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.P.C.M. van Es, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 8 oktober 2012 van de beklagcommissie bij het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 21 maart 2013, gehouden in de p.i. Amsterdam Over-Amstel, is klagers raadsman, mr. J.P.C.M. van Es, gehoord.
Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen. De directeur van het PPC heeft op 21 maart 2013 telefonisch meegedeeld verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. het feit dat de disciplinaire straf van tien dagen opsluiting in een strafcel, die aan klager in de p.i. Alphen aan den Rijn is opgelegd, door de directeur van het PPC Amsterdam Over-Amstel is overgenomen en ten uitvoer is gelegd (beklagnummer
2012/478 en 2012/492);
b. de beslissing van de directeur tot toediening van dwangmedicatie (beklagnummer 2012/597);
c. de inkorting van klagers dagprogramma (beklagnummer 2012/601).

De beklagcommissie heeft de klachten ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder a: Klager heeft in de p.i. Alphen aan den Rijn geen medegedetineerde aangevallen, maar hij is juist zelf aangevallen door een medegedetineerde. Dit heeft vlak voor klagers overplaatsing naar het PPC
plaatsgevonden. Het rapport is klager in de p.i. Alphen aan den Rijn niet aangezegd en klager is niet door de directeur gehoord. Uit de beslissing van de directeur van de p.i. Alphen aan den Rijn, die klager overigens pas in Amsterdam is uitgereikt,
valt niet af te leiden dat de disciplinaire straf ex artikel 52, eerste lid, van de Pbw in een andere inrichting ten uitvoer kan worden gelegd. Niet gebleken is dat er overeenstemming heeft plaatsgevonden met de selectiefunctionaris, zoals is
voorgeschreven in artikel 52, tweede lid, van de Pbw. Bovendien is plaatsing van klager in de strafcel slecht voor zijn gezondheid.
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder b: Klager ontkent dat hij onzorgvuldig is omgegaan met elektrische (keuken)apparatuur. Hij heeft nooit pannen met inhoud op de kookpitten achtergelaten. Tevens ontkent klager dat hij een vrouwelijk
personeelslid heeft bedreigd. Niet aannemelijk is dat het toedienen van dwangmedicatie volstrekt noodzakelijk was ter afwending van gevaar, zoals bedoeld in artikel 32 van de Pbw. Onvoldoende aannemelijk is geworden dat genoegzaam is getracht na te
gaan
of het gevaar – zo daarvan al sprake was – niet op een andere, minder ingrijpende wijze kon worden afgewend. Het inperken van de recreatietijd kan in dit verband niet als genoegzaam worden aangemerkt. De directeur en het afdelingshoofd hadden veel
uitvoeriger en vaker met klager moeten spreken. Er heeft slechts één gesprek plaatsgevonden met een psycholoog. Dit is volstrekt onvoldoende.
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder c: Klager is door de directeur beperkt in zijn recreatietijd. Aan klager is niet het minimum aantal recreatiemomenten, dat krachtens de Pbw wekelijks aan een gedetineerde moet worden aangeboden, aangeboden.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder a. overweegt de beroepscommissie het volgende. De beroepscommissie stelt voorop dat zij in deze uitspraak geen inhoudelijk oordeel kan geven over de vraag of er voldoende aanleiding bestond de disciplinaire
straf op te leggen. Immers, het beklag is gericht tegen de directeur van het PPC van de p.i. Amsterdam Over-Amstel, terwijl de disciplinaire straf is opgelegd door de directeur van de p.i. Alphen aan den Rijn. In deze uitspraak staat derhalve slechts
ter beoordeling de vraag of de directeur van het PPC in redelijkheid heeft kunnen beslissen de door de directeur van de p.i. Alphen aan den Rijn opgelegde disciplinaire straf ten uitvoer te leggen.
Ingevolge artikel 50, vierde lid, van de Pbw kan een disciplinaire straf worden opgelegd dan wel ten uitvoer worden gelegd in een andere inrichting dan waar het schriftelijk verslag, als bedoeld in het eerste lid van artikel 50 van de Pbw, is
opgemaakt.
Nu de directeur van de p.i. Alphen aan den Rijn voldoende aanleiding heeft gezien klager een disciplinaire straf van tien dagen opsluiting in een strafcel op te leggen en de vechtpartij heeft plaatsgevonden vlak voor klagers overplaatsing, waardoor de
straf niet meer in de p.i. Alphen aan den Rijn kon worden ten uitvoer gelegd, is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing van de directeur van het PPC om de in de p.i. Alphen aan den Rijn opgelegde – maar niet ten uitvoer gelegde –
disciplinaire straf alsnog ten uitvoer te leggen in de p.i. Amsterdam Over-Amstel niet als onredelijk en onbillijk kan worden aangemerkt. Bij dit oordeel neemt de beroepscommissie mede in overweging dat klager voorafgaande aan de beslissing is gehoord
door de directeur van het PPC en door een gedragsdeskundige en dat de directeur heeft beslist de straf slechts voor de duur van vijf dagen ten uitvoer te leggen. Gelet op het vorenstaande zal de beroepscommissie het beroep ongegrond verklaren en de
uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden bevestigen.

Ten aanzien van het beklag als vermeld onder b. overweegt de beroepscommissie het volgende. Op grond van artikel 32, eerste lid, van de Pbw kan de directeur een gedetineerde verplichten te gedogen dat ten aanzien van hem een bepaalde geneeskundige
handeling wordt verricht, indien die handeling naar het oordeel van een arts volstrekt noodzakelijk is ter afwending van gevaar voor de gezondheid of veiligheid van de gedetineerde of van anderen. In de artikelen 21 tot en met 23 van de Penitentiaire
maatregel (Pm) zijn nadere regels gesteld omtrent de toepassing van een gedwongen geneeskundige behandeling.

Dwangmedicatie kan op grond van artikel 32, eerste lid, van de Pbw slechts worden toegediend indien dit naar het oordeel van de arts volstrekt noodzakelijk is. Op grond van artikel 21, eerste en tweede lid, van de Pm dient de directeur voorafgaande aan
de beslissing tot toediening van dwangmedicatie overleg te plegen met een arts die hieromtrent overlegt met een psychiater. Van een en ander is in deze zaak niet gebleken. Weliswaar blijkt uit de brief van de psycholoog dat klager op 11 september 2012
is gezien door een psycholoog en een psychiater, echter de directeur heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt van het voorgeschreven overleg voorafgaande aan de toediening van de dwangmedicatie op 21 september 2012. Gelet hierop zal de
beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. De beroepscommissie ziet aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen en zal de hoogte van die
tegemoetkoming vaststellen op € 50,=.

Ten aanzien van het beklag als vermeld onder c. overweegt de beroepscommissie het volgende. Klager verbleef ten tijde van het indienen van de klacht in het PPC van de p.i. Amsterdam Over-Amstel, alwaar een individueel regime, als bedoeld in artikel 22
van de Pbw, geldt. Blijkens de toelichting op artikel 22 van de Pbw is het kenmerk van het individuele regime dat eventueel per dag kan worden bepaald of en in welke mate een gedetineerde aan gemeenschappelijke activiteiten kan deelnemen. Uit artikel
22
van de Pbw en de toelichting hierop, vloeit voort dat het de bedoeling van de wetgever is geweest, de directeur in de gelegenheid te stellen maatwerk toe te passen bij de invulling van het concrete dagprogramma voor een, in een individueel regime
verblijvende, gedetineerde, met name voor wat betreft diens deelname aan gemeenschappelijke activiteiten.
De beroepscommissie acht het, gelet op de brief van de psycholoog van 11 september 2012, voldoende aannemelijk dat klager meermalen onvoorzichtig is omgegaan met elektrische keukenapparatuur in de recreatieruimte, ondanks het feit dat hij hierop
meermalen is aangesproken. Gelet op het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat de directeur, met het oog op de veiligheid van klager en anderen, in redelijkheid heeft kunnen beslissen klagers recreatiemomenten in te korten, zodat op de
tijden waarop klager wel mag deelnemen aan de recreatiemomenten effectiever toezicht op hem kan worden uitgeoefend.
In artikel 49, tweede lid, van de Pbw is bepaald dat een gedetineerde in de gelegenheid wordt gesteld deel te nemen aan recreatieve activiteiten, gedurende ten minste zes uren per week. Uit het door de directeur overgelegde dagprogramma van klager
blijkt dat klager gedurende zeven dagen per weken anderhalf uur recreatietijd (in totaal aldus 10,5 per week) wordt aangeboden. Mitsdien is er geen sprake van strijd met de Pbw. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de
beklagcommissie zal, met aanvulling van de gronden, worden bevestigd.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake het beklag als vermeld onder a. en c. ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake het beklag als vermeld onder b. gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming van € 50,= toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. dr. H.K. Fernandes Mendes en dr. W.J. Schudel, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 16 april 2013

secretaris voorzitter

Naar boven