Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 01/2219/GM, 20 juni 2002, beroep
Uitspraakdatum:20-06-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 01/2219/GM

betreft: [klager] datum: 20 juni 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een op 7 december 2001 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door de inrichtingsarts verbonden aan de locatie Almere te Almere,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 28 november 2001 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 15 maart 2002, gehouden in de p.i. Over-Amstel te Amsterdam, is klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.H.S. Vogel, gehoord.
De inrichtingsarts verbonden aan de locatie Almere heeft schriftelijk gereageerd op het beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur d.d. 2 november 2001, betreft de – op klagers huisstofmijtallergie toegesneden – behandeling na terugkomst in de inrichting na een operatie aan zijnbijholten.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Door en namens klager is het volgende aangevoerd.
Uit klagers medische gegevens blijkt dat er bij hem sprake is van een langdurige KNO-problematiek en allergische aandoeningen. Bovendien blijkt dat er kennelijk geen oplossing voor deze aandoeningen wordt gevonden en dat deze zelfsverergeren. Klager ondervindt hier erg veel last van. Het belemmert zijn dagelijkse functioneren zelfs zozeer dat de voorbereiding van zijn strafzaak, waarvoor hij in voorlopige hechtenis verblijft, vaak in het gedrang komt.
De klachten van klager richten zich met name op het feit dat steeds handelingen worden verricht door andere dan zijn eigen behandelend artsen en dat feitelijk het wiel steeds opnieuw wordt uitgevonden. Aan verzoeken om zich doorzijn behandelend KNO-arts te laten onderzoeken en behandelen, wordt niet dan wel slechts na maanden wachttijd gevolg gegeven.
Op 31 oktober 2001 is hij geopereerd door de KNO-arts van het Medisch Centrum Alkmaar te Alkmaar. Door die KNO-arts zijn aanbevelingen gedaan om de post-operatieve periode zo goed mogelijk te laten verlopen. Daarnaast is aanbevolenom een nadere diagnose te laten stellen. Hoewel namens klager hiervoor op 8 en 20 november 2001 nog aandacht is gevraagd bij de medische dienst van de locatie Almere en op die laatste datum tevens aan de medisch adviseur is gevraagdom te bemiddelen, is noch aan de aanbevelingen van de KNO-arts met betrekking tot de post-operatieve periode noch aan de verdere diagnosestelling feitelijk gevolg gegeven. De hypoallergene matrashoes en het hypoallergene kussen zouklager al krijgen in verband met zijn allergie. Dit had niks te maken met een geconditioneerde omgeving na een operatie. Als voldaan zou worden aan een geconditioneerde omgeving, zou dat bijvoorbeeld ook betekenen dat er geen aircozou zijn. Dat niet voldaan is aan de aanbevelingen blijkt onder meer ook uit de reactie van de inrichtingsarts d.d. 11 januari 2002 op het beroep van klager. In die reactie wordt vermeld dat klager, naast de bekende klachten, verdereen gezonde man is en dat men voor wat betreft de geoptimaliseerde omgeving een heel eind kan komen met het saneren van de cel. In het schrijven van 26 februari 2002 van de coördinerend verpleegkundige wordt de mening van de artsook onderschreven en hierin wordt verwezen naar het feit dat de arts geen aanleiding ziet tot een algemene screening.
De inrichtingsarts zegt dat hij genoeg contact met de KNO-arts heeft gehad, maar uit de stukken blijkt dat hij maar twee keer contact met hem heeft gehad.
Klager is van mening dat door genoemd handelen hem een geconditioneerde omgeving en zijn recht op verzorging alsook zijn recht op raadpleging, zoals geformuleerd in artikel 42 Pbw is onthouden.

De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen.
Aan klagers allergie wordt door de medische dienst niet getwijfeld.
Er heeft meerdere malen overleg plaatsgevonden met de behandelend KNO-arts. De inrichtingsarts zelf heeft in ieder geval tweemaal contact met hem gehad en één van de verpleegkundigen ook een aantal malen. Het was voor de KNO-artsniet helemaal duidelijk wat het penitentiair ziekenhuis zou kunnen bieden. De KNO-arts kon de klachten van klager niet allemaal thuis brengen en dacht aan een uitgebreide screening in het penitentiair ziekenhuis. De inrichtingsartszag hiervoor – naast het feit dat het penitentiair ziekenhuis niet bedoeld is voor dit soort algemene screenings – geen aanleiding. De opname-indicatie in het penitentiair ziekenhuis wordt niet als hard ingeschat. Naast de bekendeklachten is klager een gezonde man zonder specifieke klachten op intern en neurologisch gebied en wat betreft de geoptimaliseerde omgeving, kan met het saneren van de cel een heel eind worden gekomen. Opname in het penitentiairziekenhuis zou alleen maar kunnen bij acute medische problematiek. De KNO-arts gaf in één van de telefoongesprekken aan dit te begrijpen. Verder screenen van klager kan gewoon poliklinisch in Alkmaar plaatsvinden, voorzover het nietkan wachten tot na zijn detentie.
Over de sanering van klagers cel zijn zowel aan hemzelf als aan de inrichting uitgebreide adviezen gegeven, met name op het gebied van de schoonmaak en inrichting van de cel.
Aanvankelijk vielen klagers klachten nog wel mee, maar toen hij rugklachten kreeg, eiste hij daarvoor een speciaal matras, die hij ook kreeg. Die matras is evenwel, in tegenstelling tot de standaardmatrassen die van een vochtwerendebekleding zijn voorzien, niet hypoallergeen. Een speciale antimijt matrashoes zou hier een oplossing kunnen zijn. Deze is inmiddels in zijn bezit.
De opmerkingen van de behandelend KNO-arts over postoperatief verblijf in een geoptimaliseerde omgeving en een verdere analyse op het terrein van de internist, dermatoloog en eventueel de neuroloog heeft de arts vernomen uit eenkopie van een brief van de KNO-arts aan klagers raadsman. Hij heeft dergelijke opmerkingen als inrichtingsarts niet van de KNO-arts ontvangen. Opmerkt wordt nog dat de KNO-arts in zijn brief aan klagers raadsman een postoperatieveopname slechts als wenselijk heeft gekwalificeerd. Daarmee is dus meteen duidelijk dat dit niet als strikt noodzakelijk is bestempeld.
Klager heeft ten slotte door laten schemeren dat hij regelmatig een verpleegkundige te spreken krijgt en niet een arts. Dit klopt en het behoort tot de standaard werkwijze van de medische dienst. Hij vermeldt echter niet dat deinrichtingsarts hem in verband met zijn problematiek toch diverse malen op zijn spreekuur heeft gezien.

3. De beoordeling
Vaststaat dat de medische dienst in ieder geval tweemaal contact heeft opgenomen met de behandelend KNO-arts omtrent klagers verdere behandeling na de bij hem uitgevoerde operatie.
De aanbevelingen die de KNO-arts aan de inrichtingsarts heeft gedaan zijn weliswaar niet volledig opgevolgd – de inrichtingsarts heeft klager niet laten overbrengen naar het penitentiair ziekenhuis voor nazorg en een algehelescreening van klager – maar uit de inlichtingen van de inrichtingsarts blijkt dat de KNO-arts zich na overleg met de inrichtingsarts wel kon vinden in het beleid van de inrichtingsarts. Bovendien heeft de inrichtingsarts daarnavolledig meegewerkt aan de afspraken die de KNO-arts met betrekking tot doorverwijzing en aanvullende diagnostiek voor klager had gearrangeerd.
De beroepscommissie acht daarenboven aannemelijk geworden dat de medische dienst klager afdoende heeft ingelicht over saneringsmaatregelen van zijn cel, terwijl de duur van de wachttijd voor een vervolgafspraak bij de KNO-arts nietaan de inrichtingsarts valt toe te rekenen.
De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de aan de inrichting verbonden arts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm.Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, drs. H. van den Berg en drs. F.M.M. van Exter, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Vodegel, secretaris, op 20 juni 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven