Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/0733/GV, 6 juni 2002, beroep
Uitspraakdatum:06-06-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/733/GV

betreft: [klager] datum: 6 juni 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 4 april 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 28 maart 2002 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht.
Het Openbaar Ministerie (OM), de inrichting en de politie hebben allemaal positief geadviseerd op klagers verlofaanvraag. Hij hoeft nog maar vijf en een halve maand gevangenisstraf te ondergaan.
De voornaamste reden dat hij met verlof zou willen gaan is dat hij graag het weekend door wil brengen bij zijn op 4 maart 2002 geboren dochtertje.

De Minister heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
De redenen waarom de eerdere verlofaanvraag van klager op 6 februari 2002 is afgewezen zijn thans nog onverminderd van kracht. Klager heeft het in hem gestelde vertrouwen op meerdere manieren op ernstige wijze geschaad. Hierdoorbestaat er onvoldoende vertrouwen in een goed verloop van een verlof.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis Zoetermeer adviseert het gevraagde verlof toe te staan onder de voorwaarde dat klager zich niet mag begeven in de gemeente Wateringen en de confrontatie met slachtoffers uit de weg dient te gaan. Inhet advies is verder nog het volgende aangegeven. Klager is van een in mei 2001 verleend regimair verlof niet teruggekeerd naar de inrichting. Half augustus 2001 werd hij aangehouden en opnieuw in detentie geplaatst. Klager heeftals verlofadres het adres opgegeven van zijn vriendin en onlangs geboren kind. Hij is welkom op dit adres.
Klagers gedrag wordt in de inrichting niet als problematisch ervaren. Op 5 maart 2002 werd hij in de gelegenheid gesteld om onder begeleiding een bezoek te brengen aan zijn vriendin en pasgeboren kind.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket Den Haag heeft positief geadviseerd.
De politie Haaglanden heeft zich onthouden van advies, omdat niet de directeur, maar het bureau selectie- en detentiebegeleiding (BSD) hiertoe een verzoek had ingediend. De politie heeft hieromtrent geschreven dat zij alleeninformatie mag verstrekken aan personen en instanties die in de Wet en het Besluit Politieregisters worden genoemd. Het BSD wordt daarin niet genoemd.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van drie jaar met aftrek, wegens mensenhandel, meermalen gepleegd, het opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden, meermalen gepleegd en overtreding van artikel3, eerste lid onder c van de Opiumwet en overtreding van artikel 26, eerste lid van de Wet Wapens en Munitie. Aansluitend dient hij een gevangenisstraf van vijf maanden met aftrek te ondergaan wegens overtreding van artikel 26,eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 16 september 2002.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers derde verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

De beroepscommissie is van oordeel dat de omstandigheid dat klager in mei 2001 niet is teruggekeerd van een aan hem verleend verlof en eerst in augustus 2001, nadat hij was aangehouden, opnieuw in detentie is geplaatst, een forsecontra-indicatie vormt voor verlofverlening en dat deze, ondanks de positieve adviezen van de inrichting en het OM, een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigt. Derhalve is de beslissing van de Minister niet in strijd metde wet. Zij kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder a en d van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr.733726/98/DJI), evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.G. Bosch, voorzitter, mr. J.R. Meijeringh en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Vodegel, secretaris, op 6 juni 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven