Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/1025/SGA, 28 mei 2002, schorsing
Uitspraakdatum:28-05-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 02/1025/SGA

Betreft: [klager] datum: 6 juni 2002

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) heeft kennis genomen van een op 24 mei 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingedienddoor mr. V.L. Koppe, namens

[...] verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie Het Veer te Amsterdam.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid PBW, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde locatie d.d. 16 mei 2002, die als volgt luidt:
"Hierbij deel ik u mee het volgende te hebben besloten:
U onder cameratoezicht te plaatsen gedurende 24 uur per dag, gedurende veertien dagen. Deze maatregel gaat heden in en loopt van 16 mei 2002 om 16.00 uur tot 29 mei om 16.00 uur."

De voorzitter heeft voorts kennis genomen van het klaagschrift d.d. 24 mei 2002 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur d.d. 28 mei 2002.

1. De standpunten van verzoeker en van de directeur
Namens verzoeker is het verzoek schriftelijk toegelicht. Daarbij is het volgende aangevoerd.
Er is geen enkel feit en geen enkele omstandigheid waaruit zou kunnen blijken dat deze ingrijpende maatregel noodzakelijk is. Verzoeker bevindt zich thans in alle beperkingen en heeft geen enkel contact met medegedetineerden. Hetcameratoezicht lijkt enkel ingegeven te zijn door een (niet reële) verwachting dat er suïcidegevaar zou bestaan. Dat deze verwachting niet reëel is, is kennelijk ook de opvatting van de gedragsdeskundigen in de inrichting.

Uit de inlichtingen van de directeur komt onder meer het volgende naar voren.
Het is inderdaad waar dat de psychische toestand van verzoeker geen directe aanleiding geeft om hem onder cameratoezicht te plaatsen. Dat was dan ook niet de reden om deze maatregel op te leggen. Tot deze maatregel is beslotenvanwege het delict van het plegen waarvan verzoeker wordt verdacht. Dit delict heeft een schok en reactie in de samenleving teweeggebracht die nauwelijks vergelijk kent in de Nederlandse geschiedenis. Het is dan ook van eenuitzonderlijk maatschappelijk belang dat het gevangeniswezen zich maximaal inspant om verzoeker veilig te detineren. Cameratoezicht geeft hiervoor de beste garanties.
Zowel binnen als buiten de inrichting is sprake van andere dan gebruikelijke reacties op het gebeurde. Na uitvoerig overleg, ook met de directie in Den Haag, over het belang van cameratoezicht, is de directeur ervan overtuigd dat demaatregel niet alleen gewenst, maar ook noodzakelijk is.
Verzoeker verblijft op de observatieafdeling in alle beperkingen. Hij krijgt dagelijks ongeveer drie uur bezoek van één of meerdere advocaten. Uiteraard vindt er verder verzorging, luchten en dergelijke plaats. Verzoeker maakt eenontspannen indruk en het contact met het personeel wordt door het personeel niet als onplezierig ervaren.

Uit nadere telefonische informatie d.d. 28 mei 2002 is gebleken dat de observatiecel waar verzoeker verblijft, geldt als een afzonderingscel.

2. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan wordenonderzocht en beslist. Aan de orde is daarom de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thansover te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

Ten deze geldt de Regeling van de Minister van Justitie van 15 juni 1999, nr. 762711/98/DJI, houdende vaststelling van de regels voor verblijf in en de inrichting van de straf- en afzonderingscel. Deze Regeling is onder meergebaseerd op artikel 24, zevende lid, PBW. Dit artikel luidt als volgt:
"Onze Minister stelt nadere regels omtrent het verblijf in en de inrichting van de afzonderingscel. Deze betreffen in elk geval de rechten die tijdens het verblijf in de afzonderingscel aan de gedetineerde toekomen."
Artikel 33 van de Regeling straf- en afzonderingscel penitentiaire inrichtingen bepaalt het volgende:
"1. De directeur kan, indien de lichamelijke of geestelijke toestand van de gedetineerde dit noodzakelijk maakt, bepalen dat de gedetineerde dag en nacht door middel van een camera wordt geobserveerd.
2. Alvorens hij hiertoe beslist, wint hij het advies van de inrichtingsarts in, tenzij dit advies niet kan worden afgewacht. In dat geval wint de directeur het advies zo spoedig mogelijk na zijn beslissing in. (...)".

De beslissing van de directeur van de locatie Het Veer d.d. 16 mei 2002 is als volgt gemotiveerd:
"Het delict waarvan u wordt verdacht heeft, meer dan andere delicten, een schok in de samenleving teweeggebracht. Ik acht het van groot maatschappelijk belang om ervoor te zorgen dat u uw voorlopige hechtenis veilig door kuntbrengen. Cameratoezicht geeft hiervoor de beste garanties."

Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter heeft de directeur zijn beslissing gemotiveerd op een grond die, hoewel op zichzelf begrijpelijk, niet wordt genoemd in artikel 33 van voornoemde Regeling, zodat de beslissing naar hetvoorlopig oordeel van de voorzitter in strijd met een wettelijk voorschrift is genomen. Dit oordeel brengt met zich mee dat de beslissing van de directeur op na te melden wijze moet worden geschorst overeenkomstig het bepaalde inartikel 66, eerste lid, PBW.

De voorzitter wijst nog op het volgende. De directeur heeft in zijn reactie op het schorsingsverzoek onder meer het volgende opgemerkt:

"Inderdaad is het zo dat de actuele psychische toestand van betrokkene geen directe aanleiding geeft om hem onder cameratoezicht te plaatsen. (...) Betrokkene verblijft op onze observatieafdeling in alle beperkingen. Hij krijgtdagelijks ongeveer drie uur bezoek van een of meerdere advocaten. Uiteraard vindt er verzorging, lucht e.d. plaats. Betrokkene maakt een ontspannen indruk en het contact met het personeel wordt door hen niet als onplezierigervaren."

Uit het voorgaande valt af te leiden dat noch de directeur noch het personeel door het gedrag van betrokkene concrete aanwijzingen hebben voor een zorgwekkende geestelijke toestand. Evenmin wordt in de reactie van de directeurgerept over een eventueel gevaar van zelfmoord van betrokkene. Van consultatie van verzoeker door een medicus is de voorzitter niet gebleken.
De voorzitter merkt op dat de directeur noch het personeel medisch zodanig zijn geschoold dat zij in staat geacht moeten worden zich een afdoend beeld te vormen van de geestelijke toestand van betrokkene, mede in het licht van deaard en ernst van de tegen betrokkene lopende verdenking. Niet valt uit te sluiten dat medisch onderzoek nadere gegevens aan het licht brengt over de geestelijke toestand van betrokkene die nopen tot maatregelen van de kant van deinrichting.

Ten aanzien van de tenuitvoerlegging van de schorsing geldt het volgende. Op zichzelf is gebruikelijk om een beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang te schorsen. Dat lijkt in deze zaak niet verantwoord. Teneinde deinrichting in de gelegenheid te stellen de thans lopende maatregelen op een adequate manier bij te stellen, zal de beslissing van de directeur worden geschorst met ingang van morgen, woensdag 29 mei 2002, te 08.00 uur.

3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de beslissing van de directeur met ingang van woensdag 29 mei 2002, te 08.00 uur.

Aldus gedaan door mr. J.W.P. Verheugt, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M. Vodegel, secretaris, op 28 mei 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven