Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/0629/TA, 27 mei 2002, beroep
Uitspraakdatum:27-05-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/629/TA

betreft: [klager] datum: 27 mei 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 19 maart 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr.A.R. Jaarsma, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 12 maart 2002 van de beklagcommissie bij de Prof. mr. W.P.J. Pompekliniek te Nijmegen, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 19 april 2002, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam te Amsterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. A.R. Jaarsma, en namens het hoofd van voormeldetbs-inrichting [...], juridisch medewerker bij die inrichting. Hiervan is het aangehechte verslag opgemaakt.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a) de beslissing tot separatie van klager van 17 oktober 2001 tot en met 19 oktober 2001, en
b) de disproportionele toepassing van fysiek geweld bij de tenuitvoerlegging van de separatie.

De beklagcommissie heeft het beklag met betrekking tot beide onderdelen ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager is het niet eens met de beslissing van de beklagcommissie. De grondslag voor de separatie was volkomen onduidelijken willekeurig. Gezien het terzake opgemaakte verslag was er geen sprake van een geweldsdreiging of een (andere) reden om klager preventief te separeren. Uit klagers omvangrijke dossier blijkt evenmin van suïcidale neigingen. Nuklagers behandelcoördinator, die klager al lang kent, (schriftelijk) heeft verklaard dat zij er niet van uitging dat klager suïcide zou plegen, is de separatie onnodig opgelegd. Dit is des te betreurenswaardiger nu er na deseparatie een verslechtering van het contact tussen klager en zijn behandelcoördinator is opgetreden.
Klager verblijft al vijftien jaar in een tbs-inrichting. Gezien de lange duur van klagers tbs, mag worden verwacht dat men zodanig op de hoogte is van klagers persoonlijkheid dat er ook andere middelen dan separatie kunnen wordenaangewend in geval van ‘malaise’. Separatie is in ieder geval geen oplossing; men zou meer tijd moeten steken in een goed gesprek met klager. Klager wil geen medicatie. Hij heeft wel medicatie gehad, maar de behandeling slaat nietaan.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Ten tijde van de bestreden beslissing waren er wel degelijk aanwijzingen dat klager suïcidaal was. Hetgesprek tussen klager en de beide behandelcoördinatoren, waarin klager verwees naar zijn eerdere uitlatingen over de te regelen opvolging van hem als eerste kleinzoon in zijn familie, alsmede klagers sombere stemming, gavenvoldoende aanleiding rekening te houden met suïcidegevaar. Op grond daarvan is besloten klager te separeren. Deze beslissing is genomen in het kader van de orde en veiligheid in de inrichting; de grondslag van de beslissing wasderhalve niet onduidelijk of willekeurig. Eerst op 19 oktober 2001, toen redelijk contact met klager weer mogelijk bleek, is klagers separatie opgeheven.
De overbrenging van klager naar de isoleerruimte op 17 oktober 2001 is uitgevoerd door professioneel getrainde medewerkers van de inrichting. De voor de overbrenging gehanteerde techniek heeft geen pijn aan klagers schouder of armkunnen opleveren. Van mishandeling van klager is derhalve geen sprake geweest. Medische verslagen over de klachten van klager zijn bovendien niet overgelegd.

3. De beoordeling
De beroepscommissie overweegt met betrekking tot onderdeel a) van het beklag dat een unit-manager ingevolge artikel 34, eerste en derde lid, Bvt niet bevoegd is om een separatiebeslissing te nemen, die langer dan vijftien uur omvat.Op grond van artikel 7, tweede en vierde lid, onder b, Bvt is een beslissing tot separatie inhoudende een duur van langer dan vijftien uur voorbehouden aan het hoofd van de inrichting.
De onderhavige beslissing d.d. 17 oktober 2001, die genomen is door een unit-manager, heeft langer dan vijftien uur, te weten 48 uur, geduurd. Bij de stukken is geen aanvullende beslissing van het hoofd van de inrichtingaangetroffen. Het beroep moet in zoverre derhalve formeel gegrond worden verklaard, de uitspraak van de beklagcommissie dient in zoverre te worden vernietigd en het beklag moet in zoverre alsnog formeel gegrond worden verklaard. Nude rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, zal de beroepscommissie bepalen dat aan klager een tegemoetkoming wordt toegekend voor het door hem ondervonden ongemak. Zij stelt deze vast op € 5,42.

Met betrekking tot onderdeel b) van het beklag overweegt de beroepscommissie dat hetgeen in beroep is aangevoerd - voorzover dat is komen vast te staan - naar haar oordeel niet tot een andere beslissing kan leiden dan die van debeklagcommissie. Het beroep zal in zoverre derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep met betrekking tot onderdeel a) van het beklag formeel gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre en verklaart het beklag in zoverre alsnog formeel gegrond.
De beroepscommissie verklaart het beroep met betrekking tot onderdeel b) van het beklag ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre.
Zij bepaalt de aan klager toekomende tegemoetkoming op € 5,42.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.M. van der Vaart, voorzitter, prof. dr. R.A.R. Bullens en mr. H. Heijs, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.R. Kruithof, secretaris, op 27 mei 2002.

secretaris voorzitter

nummer: 02/629/TA

betreft : [...], verder klager te noemen.

Verslag van het behandelde ter zitting van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden van 19 april 2002, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam te Amsterdam.

Samenstelling van de beroepscommissie:
voorzitter: mr. J.M. van der Vaart
leden: prof. dr. R.A.R. Bullens en mr. H. Heijs.
De beroepscommissie is bijgestaan door de secretaris mr. D.R. Kruithof.

Gehoord zijn klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. A.R. Jaarsma, en namens het hoofd van de Prof. mr. W.P.J. Pompekliniek te Nijmegen, mevrouw [...], juridisch medewerker bij die inrichting.

Door en namens klager is - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Klager persisteert bij hetgeen in het onderhavige beroepschrift is aangevoerd.
Klager is het niet eens met de beslissing van de beklagcommissie. De grondslag voor de separatie was volkomen onduidelijk en willekeurig. Gezien het terzake opgemaakte verslag was er geen sprake van een geweldsdreiging of een(andere) reden om klager preventief te separeren. Uit klagers omvangrijke dossier blijkt evenmin van suïcidale neigingen. Nu klagers behandelcoördinator, die klager al lang kent, (schriftelijk) heeft verklaard dat zij er niet vanuitging dat klager suïcide zou plegen, is de separatie onnodig opgelegd. Dit is des te betreurenswaardiger nu er na de separatie een verslechtering van het contact tussen klager en zijn behandelcoördinator is opgetreden.
Klager verblijft al vijftien jaar in een tbs-inrichting. Gezien de lange duur van klagers tbs, mag worden verwacht dat men zodanig op de hoogte is van klagers persoonlijkheid dat er ook andere middelen dan separatie kunnen wordenaangewend in geval van ‘malaise’. Separatie is in ieder geval geen oplossing; men zou meer tijd moeten steken in een goed gesprek met klager. Klager wil geen medicatie. Hij heeft wel medicatie gehad, maar de behandeling slaat nietaan.

Door en namens het hoofd van genoemde inrichting is - zakelijk weergegeven - het volgende verklaard. Het hoofd van de inrichting persisteert bij hetgeen terzake in zijn beroepschrift is aangevoerd.
Ten tijde van de bestreden beslissing waren er wel degelijk aanwijzingen dat klager suïcidaal was. Het gesprek tussen klager en de beide behandelcoördinatoren, waarin klager verwees naar zijn eerdere uitlatingen over de te regelenopvolging van hem als eerste kleinzoon in zijn familie, alsmede klagers sombere stemming, gaven voldoende aanleiding rekening te houden met suïcidegevaar. Op grond daarvan is besloten klager te separeren. Deze beslissing is genomenin het kader van de orde en veiligheid in de inrichting; de grondslag van de beslissing was derhalve niet onduidelijk of willekeurig. Eerst op 19 oktober 2001, toen redelijk contact met klager weer mogelijk bleek, is klagersseparatie opgeheven.

De overbrenging van klager naar de isoleerruimte op 17 oktober 2001 is uitgevoerd door professioneel getrainde medewerkers van de inrichting. De voor de overbrenging gehanteerde techniek heeft geen pijn aan klagers schouder of armkunnen opleveren. Van mishandeling van klager is derhalve geen sprake geweest. Medische verslagen over de klachten van klager zijn bovendien niet overgelegd.

secretaris voorzitter

Naar boven