Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/0547/GV, 25 april 2002, beroep
Uitspraakdatum:25-04-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/547/GV

betreft: [klager] datum: 25 april 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) heeft kennis genomen van een op 6 maart 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing d.d. 27 februari 2002 van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht.
Het feit dat klager sinds 1990 meerdere malen met justitie in aanraking is geweest, vormde in 2001 geen bezwaar om hem naar een halfopen inrichting (h.o.i.) over te plaatsen. Dit kan nu dus geen reden zijn om het verlof te weigeren.In de 7 maanden die klager in de h.o.i. heeft verbleven is hij meerdere malen met verlof geweest en is hij altijd netjes teruggekomen.
Klager is op 9 augustus 2001 de inrichting ontvlucht om de volgende reden. Hij had een brief gekregen van de rechter-commissaris in Amsterdam om op 10 augustus 2001 als getuige te worden gehoord in een zaak. Hij heeft het bureauselectie- en detentiebegeleiding (BSD) van de inrichting gevraagd hoe hij het vervoer moest regelen. Nadat het BSD zijn verhaal had gecontroleerd, werd hem verteld dat hij op eigen gelegenheid kon gaan. Op 8 augustus 2001 kreegklager te horen dat er vervoer voor hem was geregeld en dat dit inhield dat hij een dag voor het verhoor zou worden opgehaald, die dag in een gevangenis zou moeten doorbrengen en de volgende dag na het verhoor zou wordenteruggebracht naar de h.o.i.. Klager begreep hier niets van en ging zijn opties na. Verzet tegen de maatregel zou de nodige problemen met de bewaarders opleveren en zou zijn verlof van 11 augustus in gevaar brengen. Ontsnappen leekde beste oplossing, ook omdat dit niet strafbaar is. Dat klager na zijn aanhouding niet meer in een h.o.i. kan worden geplaatst kan hij begrijpen, maar nu wordt zijn verlof geweigerd omdat hij het in hem gestelde vertrouwenbeschaamd heeft. Dit vertrouwen was echter al door justitie beschaamd. De reden waarom klager is ontvlucht is er nu niet meer. Hij vindt dat hij al genoeg is gestraft. Zijn eerste verlofaanvraag is ook al afgewezen en hij heeftbijna twee maanden in een sober regime verbleven.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager heeft sinds 1990 contacten met justitie opgebouwd, waarbij de delicten steeds ernstiger werden. Proeftijden vormden geen beletsel om te recidiveren.
In het kader van detentiefasering is hij op 9 januari 2001 overgeplaatst naar de h.o.i. Bankenbosch te Veenhuizen. Op 9 augustus 2001 is hij uit deze penitentiaire inrichting ontvlucht. Hij beschaamde hiermee op ernstige wijze hetin hem gestelde vertrouwen, hetgeen de basis vormt voor een succesvol verblijf in een h.o.i., doch ook voor een succesvol verloop van te verlenen vrijheden. Klager kon eerst op 23 oktober 2001 worden aangehouden.

Op klagers verlofaanvraag is het volgende advies uitgebracht.
Bij de officier van justitie van het arrondissementsparket Amsterdam bestaat geen vertrouwen in een goede afloop van het verlof, nu klager tijdens deze detentie al een keer niet is teruggekeerd van verlof.

3. De beoordeling
Klager ondergaat (het restant van) een gevangenisstraf van drie jaar met aftrek terzake van overtreding van de Opiumwet meermalen gepleegd, overtreding van de Wet wapens en munitie meermalen gepleegd en het op valse gegevens doenverstrekken van een reisdocument.
De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 24 mei 2002. Aansluitend dient hij eventueel een (restant) subsidiaire hechtenis van 69 dagen te ondergaan.

Het beroep is gericht tegen klagers tweede verlofaanvraag. Vanaf 1 augustus 2001 kan hij 6 verlofaanvragen indienen.

De beroepscommissie stelt vast dat klager op 9 augustus 2001 uit de h.o.i. Bankenbosch is ontvlucht en zich vervolgens tot zijn aanhouding op 23 oktober 2001 heeft onttrokken aan de detentie. Deze omstandigheid vormt, gelet op deweigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder a en d van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), een forse contra-indicatie voor verlof. Hetgeen klager heeft aangevoerd overde reden voor zijn ontvluchting kan niet tot een ander oordeel leiden.
Derhalve is de bestreden beslissing van de Minister niet in strijd met de wet en kan deze, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op

secretaris voorzitter

Naar boven