nummer: 02/671/GV
betreft: [klager] datum: 21 mei 2002
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 26 maart 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 18 maart 2002 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.
2. De standpunten
Klager heeft zijn beroep niet toegelicht.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager heeft verzocht om strafonderbreking in verband met de psychische problemen van zijn (volwassen) dochter. Haar problemen houden verband met haar echtgenoot, die met gokproblemen kampt en weinig thuis is. De Minister heeft zichlaten adviseren door de medisch adviseur bij het Ministerie van Justitie. Deze adviseerde negatief. Klager is niet de aangewezen persoon om zijn dochter bij te staan. De steun zou verleend moeten worden door het AlgemeenMaatschappelijk Werk. Deze instelling kan de echtgenoot van klagers dochter aanspreken op zijn gedrag en de consequenties hiervan voor zijn echtgenote.
Afgezien van het vorenstaande is de Minister van mening dat ten aanzien van klager contra-indicaties bestaan voor het verlenen van strafonderbreking. Klager is wegens het plegen van ernstige delicten veroordeeld tot een langegevangenisstraf van 10 jaar. Hij is daarbij tevens veroordeeld tot een geldboete van fl. 1.000.000,- subsidiair 12 maanden hechtenis, welke boete nog niet door hem is betaald. Bovendien is sprake van een zogenaamde Plukze-zaak tenbedrage van fl. 1.700.000,- waartegen klager beroep in cassatie heeft ingesteld. De einddatum van klagers detentie is derhalve nog niet bekend.
Het openbaar ministerie adviseerde negatief op het verzoek. Daarbij werd gewezen op vluchtgevaar.
Op klagers verzoek om strafonderbreking zijn de volgende adviezen uitgebracht.
Vanuit de gevangenis Norgerhaven te Veenhuizen wordt het verzoek op grond van het gedrag van klager ondersteund. De subsidiaire hechtenis van de aan klager opgelegde geldboete wordt nog niet ten uitvoer gelegd, omdat nog steedswordt geprobeerd de geldboete te innen.
De advocaat-generaal bij het ressortparket Arnhem heeft aangegeven nog steeds bedenkingen te hebben ten aanzien van de vluchtgevaarlijkheid van klager, vooral in verband met de ontnemingsvordering (subsidiair 72 maanden). Uiteraardmoet de medische noodzaak voor strafonderbreking duidelijk blijken.
De medisch adviseur heeft het volgende aangegeven. Hoewel uit de bescheiden blijkt dat klagers dochter last heeft van spanningsgevoelens/depressiviteit, wordt klager niet de eerst aangewezen persoon geacht om haar hiervoor bij testaan. De steun zal haar toch door het Algemeen Maatschappelijk Werk moeten worden gegeven. Die instelling kan de echtgenoot van klagers dochter op zijn gedrag aanspreken.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 10 jaar met aftrek terzake van deelneming aan een criminele organisatie, overtreding van de Opiumwet en overtreding van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd. De wettelijk vroegstmogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 17 mei 2002.
Op grond van artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI) kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanige bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, datniet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof.
Op grond van artikel 36 juncto 23 van de Regeling kan strafonderbreking onder meer worden verleend voor een bezoek aan een in ernstige psychische nood verkerend kind.
De beroepscommissie is van oordeel dat, gelet op het advies van de medisch adviseur, geen sprake is van een omstandigheid zoals bedoeld in de Regeling op grond waarvan strafonderbreking aan klager kan worden verleend. Derhalve is debeslissing van de Minister niet in strijd met de wet en kan deze, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.G. Bosch, voorzitter, mr. J.R. Meijeringh en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 21 mei 2002.
secretaris voorzitter