Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/0585/GB, 22 mei 2002, beroep
Uitspraakdatum:22-05-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/585/GB

betreft: [klager] datum: 22 mei 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) heeft kennis genomen van een op 12 maart 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], geboren op [1964], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 26 februari 2002 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Klager is, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. H.M.S. Cremers, op 15 april 2002 door een lid van de Raad gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft beslist tot verlenging van klagers verblijf als afgestrafte in de extra beveiligde inrichtingen (EBI) Nieuw Vosseveld te Vught.

2. De feiten
2.1. Klager is sedert 23 juli 1998 gedetineerd. Na een verblijf in verschillende huizen van bewaring is hij op 24 augustus 1999 als preventief gehechte overgeplaatst naar de EBI Nieuw Vosseveld te Vught. Sinds 29 januari 2002verblijft hij daar als afgestrafte.

2.2. Klager ondergaat een gevangenisstraf van negen jaar met aftrek wegens het begaan van een misdrijf strafbaar gesteld in artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht, welke straf is ingegaan op 29 januari 2002. Aansluitend dienthij een gevangenisstraf van drie maanden te ondergaan. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 22 oktober 2004. Daarna moet hij eventueel een subsidiaire hechtenis van twintig dagen en eventueel twee maandenvervangende hechtenis in het kader van de Wet Terwee ondergaan.

3. De standpunten
3.1. Klager heeft het beroep tegen de beslissing zijn verblijf in de EBI te verlengen als volgt toegelicht.
Klager wilde niet spreken met de selectiefunctionaris omdat dat volgens hem geen enkele zin heeft. Aan het einde van het gesprek zegt de selectiefunctionaris toch steeds dat hij tot verlenging van het verblijf in de EBI adviseert.In één van de gesprekken maakte de selectiefunctionaris klager uit voor leugenaar en voorts gaf hij aan dat zijn wil wet is. Om min of meer dezelfde redenen wenst hij ook niet meer met functionarissen binnen de EBI te spreken overde eventuele verlenging van zijn verblijf in de EBI.
Klagers gedrag binnen de EBI is correct. Zo lang hij in zijn waarde wordt gelaten, is er niets aan de hand. Indien mensen hem echter in een hoek willen drukken, is hij net een kikker: hij laat zich niet in een hoek drukken en laatzich evenmin vangen.
De tijd die klager in de EBI heeft doorgebracht, ervaart hij als verloren tijd. Hij zit al weer bijna drie jaar in de EBI, maar het moet een keer ophouden. Als hij in een reguliere gevangenis had gezeten, had hij zich beter kunnenvoorbereiden op zijn strafzaak. In de EBI zijn de belemmeringen, bijvoorbeeld om in contact te komen met je advocaat, enorm.
Onlangs is klagers cassatieberoep door de Hoge Raad verworpen. Daarmee is zijn einddatum – die in oktober 2004 ligt – komen vast te staan. Er speelt nog een zaak van hem bij de Hoge Raad waarin hij veroordeeld is tot twee jaargevangenisstraf met aftrek. Wanneer de Hoge Raad die zaak gaat behandelen is niet bekend. Als het goed gaat, heeft die zaak in elk geval geen consequenties voor de detentie die klager thans ondergaat.
Klager zal op enig moment uit de EBI worden geplaatst. In de regel ga je dan naar een regime van beperkte gemeenschap of een individuele begeleidingsafdeling, maar daar heeft klager helemaal geen zin in, want in dat soortinrichtingen zitten alleen maar gekken. Hij gaat bij voorkeur eerst zes maanden naar een huis van bewaring, daarna een korte periode naar een beperkt regime en tenslotte naar een gevangenis met een regime van algehele gemeenschap.Indien hij niet eerst naar een huis van bewaring kan, dan wil hij graag meteen naar een gevangenis met een regime van algehele gemeenschap, bij voorkeur een inrichting in de kop van Noord-Holland in verband met zijn bezoek. Als hetin zo’n inrichting dan niet lukt, kan hij altijd nog worden teruggeplaatst naar een inrichting met een regime van beperkte gemeenschap.

Klagers raadsvrouw heeft hier – zakelijk weergegeven – nog het volgende aan toegevoegd.
Van de advocaat die klager in zijn strafzaak bijstaat, heeft zij begrepen dat klager inmiddels is afgestraft; daarmee staat klagers einddatum vast. In het kader van klagers voorbereiding op zijn terugkeer in de samenleving dient,ook gelet op diens positieve gedragrapportage, een terugplaatsing naar een reguliere strafinrichting plaats te vinden.
In elke verlengingsbeslissing wordt belastende informatie opgesomd, die deels in strijd is met de waarheid. In het kader van vorige beroepen is een deel van de belastende informatie door klager weerlegd. Zo is toen bijvoorbeeldaangevoerd dat klager bij de vermeende vluchtpoging uit de Havenstraat in Amsterdam niet betrokken is geweest. In de daaropvolgende verlengingsbeslissingen komt diezelfde belastende informatie evenwel gewoon weer terug, terwijlklager ook in de uitspraken van de beroepscommissie geen nuancering van de belastende informatie terugvindt. Op deze manier blijft alle belastende informatie klager achtervolgen, maar eens moet de balans opgeschoond worden. Hijhoudt zich nu al tijden rustig.
Het zwaartepunt van het onderhavige beroepschrift moet evenwel gevonden worden in de einddatum die nu vaststaat. Er moet nu naar een terugplaatsing naar een reguliere inrichting worden toegewerkt.

3.2. In het selectievoorstel van de directeur van de EBI Nieuw Vosseveld te Vught is het volgende aangegeven.
Klager blijkt tijdens zijn langdurige verblijf in detentie constant een extreem vluchtrisico te vormen. Een ontvluchting zou, mede gezien de maatschappelijke en publicitaire gevoeligheid van de gepleegde delicten tot grotemaatschappelijke onrust leiden. Daarom is geadviseerd klagers verblijf in de EBI te verlengen.

3.3. Klager wilde niet met de selectiefunctionaris spreken in het kader van het voorstel tot verlenging van klagers verblijf in de EBI.

3.4. De selectiefunctionaris heeft bericht dat klager moet worden gekwalificeerd als extreem vluchtgevaarlijk, waarbij hij – zonodig – het gebruik van grof geweld, ook ten opzichte van personeel niet uit de weg gaat. Ter zake ishet volgende bericht.
Klager is tijdens eerdere detenties driemaal ontvlucht. Daarbij was bij één ontvluchting sprake van bedreiging met en toepassing van geweld ten opzichte van personeel (met gebruik van een mes en slaan). Bij een andere ontvluchting(uit de destijds bestaande EBI van de p.i. De Schie te Rotterdam) was sprake van gijzeling van personeel (met gebruik van messen). Daarnaast heeft klager tijdens eerdere detenties vele pogingen tot ontvluchting (met geweld) gedaandan wel voorbereidingen hiertoe getroffen. Deze ontvluchtingen, pogingen tot ontvluchting en voorbereidingen hiertoe vonden plaats in 1984, 1986, 1989, 1990, 1991, 1992, 1993, 1994 en 1995.
In het kader van klagers huidige detentie werd hij op 24 juli 1998 ondergebracht in het h.v.b. te Haarlem. Tijdens zijn verblijf aldaar bleek dat hij veel belangstelling had voor de gebouwelijke situatie. Daarop werd hijovergeplaatst naar het h.v.b. Demersluis te Amsterdam. Op 31 december 1998 trachtte hij tot tweemaal toe te ontvluchten uit dat h.v.b.. Hij gebruikte daartoe koorden vervaardigd van in elkaar geknoopte lakens, voorzien van verbogenmetalen zeepbakjes. Nadat een eerste poging was mislukt deed hij een tweede poging met een ander koord. Klager is daarop in het cellengebouw te Veenhuizen geplaatst.
Op 15 januari 1999 werd hij overgeplaatst naar het h.v.b. Zwaag te Hoorn. Ook hier bleek tijdens zijn verblijf dat hij voornemens was te ontvluchten. Bovendien gaf hij diverse malen aan dat „hij niets meer te verliezen had“.
In maart 1999 bleek dat hij de mogelijkheden aan het bezien was om tijdens een kerkdienst via de kerkzaal te ontvluchten. Hij gaf aan niet te schromen het personeel iets aan te doen in het geval hij daar beter van zou kunnen wordenen gaf wederom aan dat „hij niets meer te verliezen had“.
Op 8 april 1999 werd hij overgeplaatst naar de p.i. De Grittenborgh te Hoogeveen, alwaar in juni 1999 sprake was van aanwijzingen waaruit bleek dat klager voornemens was te ontvluchten, ditmaal in samenwerking met anderen binnen enbuiten de p.i.. Ook nu zou hij bij de uitvoering van zijn voornemens het gebruik van grof geweld niet schuwen. Hierop werd hij nogmaals in het cellengebouw te Veenhuizen geplaatst.
Klager wordt verdacht van het plegen van ernstige delicten. Hij heeft aangegeven dat hij vreest geconfronteerd te zullen worden met een lange gevangenisstraf en heeft in het verlengde daarvan meerdere malen aangegeven „niets meer teverliezen te hebben“.
Hij is inmiddels geconfronteerd met een opgelegde gevangenisstraf van negen jaar en twee maanden wegen het plegen van ernstige delicten. Daarnaast is hij veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar waartegen hij beroep incassatie heeft ingesteld. Verder is er sprake van een vervolgvonnis van drie maanden gevangenisstraf en dient hij eventueel twee maanden subsidiaire hechtenis te ondergaan.
Een eventuele ontvluchting van klager en de consequenties daarvan zouden leiden tot maatschappelijke onrust en een geschokte rechtsorde, niet in de laatste plaats gelet op de door klager gedane uitlatingen tijdens een transport op17 mei 2001 naar de rechtbank te Alkmaar. Hij gaf toen aan dat hij op gepaste wijze de rekening zou presenteren aan degenen die belastende verklaringen ten opzichte van hem zouden afleggen. Hij gaf daarbij tevens aan de kassiers inkwestie ongemoeid te zullen laten.
In januari 2002 heeft klager schriftelijke bedreigingen naar de selectiefunctionaris geuit.
Gelet op het vorenstaande en gelet op de maatschappelijke en publicitaire gevoeligheid van de ernstige delicten waarvoor klager is veroordeeld, is beslist tot verlenging van klagers verblijf in de EBI Nieuw Vosseveld.
4. De beoordeling
4.1. De EBI Nieuw Vosseveld is aangewezen als h.v.b. en gevangenis voor mannen en heeft een regime van beperkte gemeenschap en een extra beveiligingsniveau.

4.2. Op grond van artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (15 augustus 2000, nummer 5042803/00/DJI), die op 1 oktober 2000 in werking is getreden, kunnen in de extra beveiligde inrichtinggedetineerden worden geplaatst die:
a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of
b. bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is.

4.3. Artikel 26 van voornoemde Regeling noemt de voorwaarden die in acht worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in een EBI en de beslissing tot verlenging van het verblijf in een EBI elke zes maanden daarna.

4.4. De beroepscommissie overweegt het volgende.
Klager is meermalen, zowel met als zonder geweld, ontvlucht uit eerdere detenties. Hij heeft daarnaast tijdens zijn huidige en tijdens vorige detenties vele pogingen hiertoe gedaan en vele malen voorbereidingen hiertoe getroffen.Deze ontvluchtingen, pogingen tot ontvluchting en voorbereidingen voor ontvluchting heeft hij ondernomen tijdens zijn verblijf in telkens verschillende inrichtingen, waaronder een aantal (destijds nog in verschillende inrichtingenondergebrachte) EBI’s en de (destijds nog bestaande) TEBI van de p.i. Nieuw Vosseveld. Uit het voorgaande blijkt reeds klagers extreme vluchtgevaarlijkheid tijdens zijn huidige en eerdere detenties.
Hij is inmiddels veroordeeld tot een lange gevangenisstraf wegens het plegen van ernstige geweldsdelicten. Bovendien heeft hij tijdens zijn huidige detentie de selectiefunctionaris schriftelijk bedreigd.
De beroepscommissie komt, de hiervoor genoemde omstandigheden tezamen en in onderling verband beziende, tot het oordeel dat in redelijkheid kan worden geconcludeerd dat klager nog steeds een extreem vluchtrisico en eenonaanvaardbaar maatschappelijk risico in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten vormt. Het terzake door en namens klager gevoerde verweer doet hier niet aan af.
De beroepscommissie concludeert dat klager, gelet op het hiervoor overwogene, zowel valt in de onder 4.2 bedoelde categorie a. als in de daar bedoelde categorie b.. Nu niet of onvoldoende is gebleken van contra-indicaties voorvoortduring van klagers verblijf in de EBI, komt de beroepscommissie tot het oordeel dat de beslissing klagers verblijf in de EBI te verlengen niet in strijd met de wet is en, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen,evenmin als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Vodegel, secretaris, op

secretaris voorzitter

Naar boven