Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 01/2047/GM, 23 april 2002, beroep
Uitspraakdatum:23-04-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 01/2047/GM

betreft: [klager] datum: 23 april 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een op 12 november 2001 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Ter Apel te Ter Apel,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 1 november 2001 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 15 maart 2002, gehouden in de p.i. Over-Amstel te Amsterdam, is klager voor wiens vervoer naar de zitting was zorggedragen, niet ter zitting verschenen.
De inrichtingsarts verbonden aan de p.i. Ter Apel heeft telefonisch laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen. Hij heeft een schriftelijke reactie gegeven op het beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur d.d. 28 september 2001, betreft het door de arts niet behandelen van een scheurtje in klagers pols.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht.
Hij is op 7 juli 2001 gevallen tijdens het voetballen en had in eerste instantie alleen last van zijn enkel, maar later ook van zijn pols. Na het maken van een foto op 12 september 2001 bleek er sprake te zijn van een oude breuk in én van zijn handwortelbeentjes. Hij heeft er vooral 's nachts en 's ochtends veel last van, maar de arts wil of kan er niets aan doen. Volgens de inrichtingsarts is het namelijk niet verstandig om op dit moment in te grijpen. Welwordt bevestigd dat voor de toekomst een operatie een oplossing kan zijn. Klager wil, gezien zijn aanhoudende pijn in zijn pols en de dagelijkse belemmeringen die dit met zich meebrengt, zo spoedig mogelijk in aanmerking komen vooreen operatie.

De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen.
Aanvankelijk geloofde de arts dat klager zijn hand/pols tijdens zijn detentie bij een val had geblesseerd. Nauwkeurige lezing van het dossier en het verloop van de zaak in de tijd doet echter de twijfel rijzen of deze kwetsuur nietveel langer geleden is ontstaan.
Klager werd op 16 juli 2001 door de medische dienst gezien omdat hij tengevolge van voormelde val last had van zijn enkel. Hij kreeg toen voor een week pijnstillers mee. Begin augustus 2001 is hij opnieuw door de medische dienstgezien, ditmaal omdat hij last had van zijn linker pols. Er was alleen sprake van drukpijn. Toen hij op 15 augustus 2001 in verband met dezelfde klachten bij de medische dienst kwam, was de discrepantie tussen de door hem aangegevenpijnklachten en hetgeen hij met zijn pols nog kon doen opvallend. Op 7 september 2001 is hij wederom door de arts gezien. Die heeft toen vanwege de bevindingen foto's laten maken. Uit de gemaakte foto's is vast te stellen dat er inieder geval sprake is van een oude fractuur van het os naviculare (handwortelbeentje), met mogelijk pseudoarthrosevorming. Er werden geen therapeutische mogelijkheden voor hem gezien, temeer daar de radioloog hem niet doorstuurdenaar de chirurg, hetgeen normaliter automatisch gebeurt. De orthopedisch chirurg van het AZG heeft de arts geïnformeerd dat er in een geval als bij klager wel wat gedaan kan worden aan de oude breuk, maar dat dit niet noodzakelijkis, omdat het altijd nog kan. Het is mogelijk om, afhankelijk van de plaats van de fractuur, een schroefje of botspaantje te gebruiken, maar er is dan wel enig functieverlies te verwachten en het resultaat is niet altijd 100%.Operatief ingrijpen lijkt nu onverstandig, omdat moeilijk te achterhalen is waar de pijn precies door veroorzaakt wordt.

3. De beoordeling
Vaststaat dat de inrichtingsarts klagers pols-/handklachten meerdere malen heeft onderzocht. Voorts staat vast dat hij naar aanleiding van die onderzoeken foto's van klagers pols-/hand heeft laten maken en dat hieruit naar voren isgekomen dat er sprake is van een oude fractuur van het middenhandsbeentje en van pseudoarthrosevorming. De orthopedisch chirurg van het AZG heeft de arts geïnformeerd dat het niet noodzakelijk is te opereren en dat er enigfunctieverlies te verwachten is als er wel geopereerd wordt.
De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de aan de inrichting verbonden arts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 PM neergelegde norm.Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, dr. H. van den Berg en drs. F.M.M. van Exter, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Vodegel, secretaris, op 23 april 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven