Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 01/1882/TP, 1 mei 2002, beroep
Uitspraakdatum:01-05-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 01/1882/TP

betreft: [klager] datum: 1 mei 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (BVT) heeft kennis genomen van een op 16 oktober 2001 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 18 maart 2002, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam te Amsterdam, is klager gehoord. Klagers raadsman mr. S.O. Roosjen heeft het beroep schriftelijk nader toegelicht.Namens de Minister zijn gehoord de [...] en [...]. Van het horen is het aangehechte verslag opgemaakt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 10 oktober 2001 verlengd tot 8 januari 2002.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 3 april 2000 ontslagen van alle rechtsvervolging en ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 20 april 2000. Sindsdien heeft hij in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in verschillende huizen van bewaring (h.v.b.), laatstelijk inhet h.v.b. Arnhem-Zuid te Arnhem.
Klager is op 26 mei 2000 ter selectie bezocht door een psycholoog van het Dr. F.S. Meijers Instituut (MI) te Utrecht.
De Minister heeft bij beschikking d.d. 2 oktober 2000 beslist tot plaatsing van klager in de TBS-Kliniek De Kijvelanden (hierna: De Kijvelanden) te Poortugaal. Bij schrijven van 8 november 2001 heeft De Kijvelanden de Ministerbericht klager niet op te nemen. Vervolgens heeft de Minister bij beschikking van 19 november 2001 beslist tot plaatsing van klager in de Prof. Mr. W.P.J. Pompekliniek (hierna: Pompekliniek) te Nijmegen. Een plaatsing in eentbs-inrichting is nog niet gerealiseerd.

3. De standpunten
Namens klager is het beroep schriftelijk als volgt toegelicht.
Ten tijde van het nemen van de onderhavige verlengingsbeslissing zijn 18 maanden verstreken sedert klagers tbs is aangevangen. Klagers passantentermijn bestrijkt derhalve een veel langere periode dan de Raad als redelijk aanmerkt,in de zin dat een tbs-passant nog niet voor vergoeding in aanmerking komt. Het aanbieden van een vergoeding neemt klagers belang bij een spoedige plaatsing niet weg. Onverklaard blijft de uitzonderlijk lange wachttijd op eenplaatsing. Weliswaar wordt klager detentiegeschikt geacht, doch kennelijk waren de bevindingen van de forensisch psychiater van dien aard dat klager diende te worden opgenomen op de bijzondere zorgafdeling (b.z.a.) van het h.v.b.Arnhem-Zuid. In de medische verklaring d.d. 2 januari 2002 wordt de indruk gewekt dat klagers medicatie mede de functie heeft hem detentiegeschikt te houden. Klager had aan het begin van de passantentermijn op een b.z.a. envervolgens met spoed in een tbs-inrichting geplaatst moeten worden. Thans moet hij nog langer wachten dan andere tbs-gestelden, die er beter aan toe zijn, omdat hij medicatie krijgt en op een b.z.a. verblijft. Verzocht wordt aan deMinister te vragen welke consequenties er verbonden zijn aan de omzetting van klagers aanvankelijke selectie voor De Kijvelanden in de selectie voor de Pompekliniek. Klager vraagt zich af of hij dezelfde plaats op de wachtlijst vande Pompekliniek heeft behouden als hij innam op de wachtlijst van De Kijvelanden. Indien hij onderaan de wachtlijst van de Pompekliniek is geplaatst dient dit gelet op zijn lange wachttijd als onacceptabel te worden beschouwd. Vanbelang is ook de verwachting van de Pompekliniek hoe snel klagers plaats op de wachtlijst uitmondt in een opname in deze kliniek. Als de instroom bij de Pompekliniek veel trager verloopt dan bij De Kijvelanden lijkt de overplaatsingnaar eerstgenoemde inrichting, zelfs als klager dezelfde positie op de wachtlijst zou behouden, niet in klagers belang. In dat geval zou klager in een hogere positie op de wachtlijst van de Pompekliniek moeten worden geplaatst.Gevraagd wordt de onderhavige verlengingsbeslissing te vernietigen.
Klager heeft ter zitting hieraan toegevoegd dat hij nu al 23 maanden op plaatsing wacht. Hij heeft al wel bezoek gehad van medewerkers van de Pompekliniek, maar weet nog niet wanneer hij daar wordt geplaatst.

Namens de Minister is schriftelijk het volgende naar voren gebracht.
Klager is tijdig gehoord. De brief d.d. 8 oktober 2001 is hem op 11 oktober 2001 uitgereikt, zodat gelet op de beroepstermijn van artikel 67, eerste lid, BVT deze beslissing klager tijdig is medegedeeld. Het beroep zal dan ookformeel ongegrond zijn.
Het beroep zal materieel gegrond zijn. Door de verlengingsbeslissing d.d. 9 juli 2001 overschreed klagers passantentermijn de duur van 15 maanden, zodat hem het aanbod van een financiële tegemoetkoming van fl. 1250,= per maand metingang van de zestiende maand van de passantentermijn is gedaan, welk aanbod door klager is aanvaard. Dit aanbod is, gelet op de jurisprudentie van de Raad, abusievelijk eerst bij gelegenheid van de overschrijding van de termijn van15 maanden gedaan.
De beslissing d.d. 2 oktober 2000 tot plaatsing in De Kijvelanden is bij beschikking van 19 november 2001 ingetrokken, nadat De Kijvelanden bij schrijven van 8 november 2001 mededeelde plaatsing van klager in strijd met de belangenvan het slachtoffer te achten.
In de beschikking van 19 november 2001 is tevens beslist dat klager zal worden opgenomen in de Pompekliniek. Klager verblijft thans op de b.z.a. van het h.v.b. te Arnhem, alwaar hij in het kader van preklinische interventie wordtbezocht door medewerkers van de Pompekliniek. De volgorde van plaatsing wordt primair bepaald door de datum waarop de tbs is gaan lopen. Van deze volgorde wordt slechts afgeweken, wanneer de psychische conditie van de tbs-gesteldezodanig is dat de situatie in het h.v.b. onhoudbaar is en/of van detentieongeschiktheid moet worden gesproken. Blijkens de medische verklaring d.d. 2 januari 2002 is de actuele, gedurende langere tijd ongewijzigde medicatiekennelijk het resultaat van een zoektocht naar de juiste antipsychotica, waarbij klager min of meer stabiel functioneert. Tijdens het gesprek d.d. 6 december 2001 heeft de forensisch psychiater geen aanwijzingen voor het bestaanvan ernstige psychotische symptomen geconstateerd. Klager wordt dan ook niet ongeschikt geacht voor een langer verblijf in een h.v.b.. Evenmin hebben de Minister nadien vanuit de inrichting van klagers verblijf signalen bereikt diezouden moeten leiden tot een plaatsing bij voorrang.
Ter zitting is hieraan namens de Minister het volgende toegevoegd.
De aanvangsdatum van de tbs blijft ook bij ruiling of beslissing tot plaatsing elders bepalend voor de plaats op de wachtlijst. Klagers urgentie is op het moment van zijn plaatsing op de wachtlijst van de Pompekliniek hetzelfdegebleven. Inmiddels staat hij heel hoog op die wachtlijst. Wanneer hij precies opgenomen kan worden is -ter zitting- niet te zeggen. De Pompekliniek heeft een snelle doorstroming. Klagers preklinische interventie is reeds gestart.De ervaring is dat er meestal niet meer dan 6 maanden liggen tussen de aanvang van die interventie en de opname. Na navraag in de Pompekliniek zal hierover telefonisch aan de secretaris nadere informatie worden verstrekt.

Op 20 maart 2002 is telefonisch door [vertegenwoordiger Ministerie van Justitie] aan de secretaris, zakelijk weergegeven, het volgende meegedeeld.
Er zijn twee categorieën tbs-gestelden die voorrang genieten bij plaatsing in een tbs-inrichting. Dit zijn detentieongeschikte tbs-passanten en herselectanten. De plaatsing van de laatste categorie, te weten tbs-gestelden die albehandeling in een tbs-inrichting hebben ondergaan maar in een andere kliniek verder behandeld moeten worden, wordt als bijzonder urgent aangemerkt. Tbs-gestelden die tot deze categorie behoren genieten voorrang boven alle anderewachtenden.
Uit informatie van de opnamecoördinator van de Pompekliniek is gebleken dat klager als derde op de wachtlijst van die kliniek staat. Boven hem staan twee herselectanten. Het moment van klagers plaatsing hangt er voorts van af opwelke afdeling klager moet worden geplaatst. Als het preklinische traject goed verloopt kan hij wellicht op een gewone opnameafdeling worden geplaatst. In dit geval is de thans resterende wachttijd naar verwachting ongeveer zesweken. In het geval dat tijdens het preklinische traject blijkt dat klager beter op zijn plaats is op een intensieve zorg afdeling zal de plaatsing vermoedelijk enige weken later geschieden.

4. De beoordeling
Klager is op 24 september 2001 gehoord over de verlenging van de passantentermijn, die op 9 oktober 2001 is verstreken. Vervolgens is hij bij brief d.d. 8 oktober 2001, welke hem op 11 oktober 2001 is uitgereikt, geïnformeerd overde verlenging daarvan. De verbinding die in de toelichting namens de Minister wordt gemaakt tussen artikel 67, eerste lid, BVT en de in artikel 54, tweede lid, BVT neergelegde informatieplicht komt de beroepscommissie onbegrijpelijken onjuist voor. In casu is niet tijdig voldaan aan de informatieplicht ex artikel 54, tweede lid, BVT. Mitsdien is het beroep gegrond en dient de beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn op formele grond teworden vernietigd.
Klager dient, gelet op het vorenoverwogene, een tegemoetkoming te worden geboden.
De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming vaststellen op € 50,=.

Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens bestendige jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie vande tbs-passant zodanig is dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in een h.v.b. moet worden aangemerkt.

In de onderhavige zaak is gebleken dat klager op de datum van de bestreden beslissing 18 maanden als tbs-passant in een h.v.b. verbleef. Een zodanige duur moet, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, in dit geval alsonredelijk en onbillijk worden aangemerkt.
De beroepscommissie is van oordeel dat zulks meebrengt -het hiervoor overwogene in aanmerking genomen- dat het beroep gegrond is en dat de beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn ook op materiële gronddient te worden vernietigd.

Uit de medische verklaring d.d. 2 januari 2002 van de Forensisch Psychiatrische Dienst (FPD) te Almelo blijkt dat de forensisch psychiater op 6 december 2001 kort gesproken heeft met klager. Op dat moment waren er geen aanwijzingenvoor het bestaan van ernstige psychotische symptomen. Wel imponeerde klager als een vreemde, enigszins defecte persoon. Klagers medicatie, al langere tijd ongewijzigd, lijkt het resultaat te zijn van een zoektocht naar medicatie,waarbij hij min of meer stabiel functioneert. Met toestemming van klager heeft de forensisch psychiater klagers overplaatsing medio december 2001 naar de b.z.a. van het h.v.b. Arnhem-Zuid bewerkstelligd, alwaar hij kan deelnemen aanhet tbs-passantenproject van de Pompekliniek. Ten tijde van het gesprek d.d. 6 december 2001 was klager niet ongeschikt voor langer verblijf in een h.v.b..

De beroepscommissie overweegt met betrekking tot de gang van zaken sedert de rechterlijke uitspraak d.d. 3 april 2000 onder 2. genoemd nog het volgende.
De Minister heeft bij beschikking van 2 oktober 2000 conform het advies van het MI d.d. 11 augustus 2000 beslist tot plaatsing van klager in De Kijvelanden. Blijkens de hoorverslagen d.d. 3 april 2001 en d.d. 26 juni 2001, opgemaaktbij gelegenheid van de derde en vierde verlenging van de passantentermijn, hebben klager en het h.v.b. na het intakegesprek d.d. 6 april 2001 door medewerkers van De Kijvelanden nimmer iets vernomen en dringt het Psycho Medisch Team(PMT) aan op een zo spoedig mogelijke plaatsing van klager in een tbs-inrichting. Uit het hoorverslag van 24 september 2001, opgemaakt met het oog op de onderhavige beslissing, blijkt dat de psycholoog van het h.v.b. heeftgeïnformeerd bij en vernomen van De Kijvelanden dat klager niet voor plaatsing aldaar in aanmerking komt. Alsdan oordeelt het PMT van het h.v.b. dat op zeer korte termijn beslist dient te worden tot klagers opname in eenbehandelinrichting. Vervolgens blijkt uit de brief d.d. 8 november 2001 van De Kijvelanden aan de Minister dat zij in een eerder stadium reeds de Minister heeft medegedeeld dat klagers opname in de regio niet wenselijk is, omdatklager het delict (in september 1999) in de omgeving van Rotterdam heeft gepleegd en uit de door de tbs-inrichting gedane navraag bij het destijds beoogde slachtoffer gebleken is dat de zaak nog zeer gevoelig ligt. De Kijvelandenheeft de Pompekliniek bereid gevonden klager - in ruil voor een andere tbs-passant- op de wachtlijst te plaatsen.
Mede gelet op het advies in de pro justitia rapportage om klager wegens de ernst van zijn stoornis en de noodzaak van langdurige behandeling tbs met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen, alsmede gelet op het feit datklagers behandeling nog geen aanvang heeft genomen, komt het grote tijdsverloop tussen de beslissing tot plaatsing in De Kijvelanden en - na het trekken van de conclusie tot onwenselijkheid van zijn verpleging in de regio Rotterdam- de beslissing tot plaatsing in de Pompekliniek de beroepscommissie niet begrijpelijk voor. Naar het oordeel van de beroepscommissie had de zojuist bedoelde conclusie veel eerder getrokken kunnen worden en/of dienen te leiden toteen veel eerdere plaatsing op de wachtlijst van de Pompekliniek.
Voorts is niet gebleken dat het bij herhaling aandringen door het PMT van de inrichting van klagers verblijf op een spoedige plaatsing van klager heeft meegewogen bij het nemen van de thans bestreden en eerder genomenverlengingsbeslissing(en). Het tijdsverloop tussen 2 oktober 2000 en 19 november 2001, de data van de ministeriële plaatsingsbeschikkingen, dient dan ook onder voornoemde omstandigheden onevenredig lang te worden geacht. Ook op diegrond dient de thans bestreden verlengingsbeslissing van de Minister vernietigd te worden.

Ambtshalve en naar aanleiding van vragen van de raadsman heeft de beroepscommissie onderzocht of klager, nadat hij uiteindelijk op de wachtlijst van de Pompekliniek was geplaatst, ten onrechte zou zijn achtergesteld bij anderetbs-passanten. Uit hetgeen ter zitting en nadien telefonisch, zoals weergegeven onder 3., namens de Minister is aangevoerd is van de bedoelde achterstelling niet gebleken.

De beroepscommissie zal, al het hiervoor overwogene in aanmerking genomen, met toepassing van artikel 66, derde lid onder c, BVT, volstaan met vernietiging van de bestreden beslissing. Zij gaat er daarbij vanuit dat klager zospoedig mogelijk spoedigste daadwerkelijk in de Pompekliniek dan wel een andere tbs-inrichting zal worden geplaatst.

Nu de rechtsgevolgen van de tevens op materiële grond te vernietigen beslissing niet meer ongedaan zijn te maken dient klager ook terzake een tegemoetkoming te worden geboden. Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat tussenklager en de Minister al een vergoeding is overeengekomen. Omdat de overeengekomen vergoeding niet overeenstemt met de huidige jurisprudentie van de beroepscommissie overweegt de beroepscommissie te dien aanzien het volgende.
De beroepscommissie zal de tegemoetkoming vaststellen op € 600,= per maand vanaf de dag dat het verblijf van klager in een h.v.b. 12 maanden heeft geduurd tot de dag dat het verblijf in een h.v.b. 15 maanden heeft geduurd.
De voor het vervolg geldende tussen klager en de Minister overeengekomen vergoeding acht de beroepscommissie te gering.
Zij bepaalt dat klager bij wijze van tegemoetkoming recht heeft op een surplus op de overeengekomen bedragen. Zij verstaat dat de Minister in plaats van het overeengekomen basisbedrag van NLG 1250,-- per maand met ingang van dezestiende maand van verblijf in een h.v.b. tot de dag van zijn plaatsing in een tbs-inrichting aan klager zal betalen € 725,= per maand, telkens na het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in eenh.v.b. te verhogen met een bedrag van € 125,= per maand in plaats van NLG 250,--.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond op zowel formele als materiële gronden en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de Minister toekomende tegemoetkoming op
a. € 50,= en
b. € 600,= per maand vanaf de dag dat het verblijf van klager in een h.v.b. 12 maanden heeft geduurd tot de dag waarop zijn verblijf in een h.v.b. 15 maanden heeft geduurd.
Zij verstaat dat de Minister in plaats van het overeengekomen basisbedrag van NLG 1250,-- per maand met ingang van de zestiende maand van verblijf in een h.v.b. aan klager zal betalen € 725,= per maand, telkens na het verstrijkenvan een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een h.v.b. te verhogen met een bedrag van € 125,= per maand in plaats van NLG 250,--.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, prof. dr. N.W. Slot en de heer J.L. Brand, leden, in tegenwoordigheid van mr.C.F. Swart-Babbé, secretaris, op 1 mei 2002.

secretaris voorzitter

nummer: 01/1882/TP

betreft: [...], verder klager te noemen.

Verslag van het behandelde ter zitting van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden van 18 maart 2002, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam te Amsterdam.

Samenstelling van de beroepscommissie:
voorzitter: mr. S.L. Donker,
leden: prof.dr. N.W. Slot en de heer J.L. Brand.
De beroepscommissie is bijgestaan door de secretaris mr. C.F. Swart-Babbé.

Gehoord is klager, die - zakelijk weergegeven - het volgende heeft verklaard.
Hij wacht nu al 23 maanden op plaatsing. Hij heeft al wel bezoek gehad van medewerkers van de Pompekliniek, maar weet nog niet wanneer hij daar wordt geplaatst.

Namens de Minister van Justitie zijn gehoord [...] en [...].

Namens de Minister is - zakelijk weergegeven - het volgende naar voren gebracht.
De aanvangsdatum van de tbs blijft ook bij ruiling of beslissing tot plaatsing elders bepalend voor de plaats op de wachtlijst. Klagers urgentie is op het moment van zijn plaatsing op de wachtlijst van de Pompekliniek hetzelfdegebleven als in De Kijvelanden. Inmiddels staat hij heel hoog op de wachtlijst. Wanneer hij precies opgenomen kan worden is niet te zeggen. De Pompekliniek heeft een snelle doorstroming. Klagers preklinische interventie is reedsgestart. De ervaring is dat er meestal niet meer dan 6 maanden liggen tussen de aanvang van die interventie en de opname. Na navraag in de Pompekliniek zal hierover telefonisch aan de secretaris nadere informatie worden verstrekt.

secretaris voorzitter

Naar boven