Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/0137/GB, 24 april 2002, beroep
Uitspraakdatum:24-04-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02\0137\GB

betreft: [klager] datum: 24 april 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) heeft kennis genomen van een op 11 januari 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], geboren op [1963], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 2 januari 2002 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Klager is op 22 maart 2002 door een lid van de Raad gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft beslist tot verlenging van klagers verblijf als afgestrafte in de extra beveiligde inrichtingen (EBI) Nieuw Vosseveld te Vught.

2. De feiten
2.1. Klager is sedert 24 oktober 1996 gedetineerd. Hij verbleef in het huis van bewaring (h.v.b.) De Compagnie te Zwaag. Vanuit dit h.v.b. is hij op 4 februari 1997, via de landelijke azonderingsafdeling Overmaze te Maastricht,overgeplaatst naar de EBI Nieuw Vosseveld te Vught. Hij verbleef daar eerst als preventief gehechte en verblijft daar thans als afgestrafte.

2.2. Klager ondergaat een gevangenisstraf van 12 jaar met aftrek wegens het begaan van een misdrijf strafbaar gesteld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrechten de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, welke straf is ingegaanop 16 november 1999.
De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 22 oktober 2004.

3. De standpunten
3.1. Door klager is het beroep tegen de beslissing zijn verblijf in de EBI te verlengen als volgt toegelicht.
Klager blijft bij zijn argumenten die hij in zijn vorige verlengingsbeslissing heeft aangevoerd. Deze verlengingsbeslissing is gebaseerd op precies dezelfde feiten. Hij heeft de vorige keer al uitgelegd dat de feiten absoluut nietklopten, maar de fouten blijven maar in de beslissing staan.
Klager is afgestraft en moet acht jaar zitten, waarvan hij nog drie jaar te gaan heeft. Gedurende zijn detentie is hij altijd een modelgedetineerde geweest. Dit blijkt uit verschillende onverdeeld positieve rapportages uit 1996,1997 en 2001. Ook tijdens het thans lopende strafproces waarin klager wordt beschuldigd van het doden van een medegedetineerde hebben medewerkers van de EBI zich positief uitgelaten over klager. Met betrekking tot dat strafproceswordt het volgende opgemerkt. Het staat buiten discussie dat de betreffende medegedetineerde (het slachtoffer) klager heeft aangevallen en dat klager zich daartegen heeft verweerd. Het slachtoffer is toen achter klager aangekomen enklager heeft weer van zich afgebeten en zich verwijderd. Het slachtoffer is toen opnieuw achter hem aangekomen en klager heeft hem toen eenmaal geslagen. De volgende nacht/dag daaropvolgend is het slachtoffer overleden. Ofuiteindelijk in hoogste instantie geoordeeld zal worden dat klager uit zelfverdediging (noodweer/noodweer-exces) heeft gehandeld of dat hij de juridische grenzen daarbij heeft overschreden doet in de onderhavige procedure niet zoter zake. Van belang is vast te stellen dat dit incident, zeker de overige rapportages in aanmerking nemende, niet tot de conclusie leidt dat klager een onruststoker is of een vechtersbaas of anderszins een probleem in de inrichtingveroorzaakt.
Opgemerkt wordt nog dat hij ongeveer een half jaar geleden in de inrichting een bos met sleutels heeft gevonden en die vervolgens heeft teruggegeven aan het personeel (dit wordt tijdens het horen van klager bevestigd door eenpersoneelslid).
De informatie die een langer verblijf in de EBI zou rechtvaardigen bestaat slechts uit oude informatie uit 1996 die aan de beslissing tot plaatsing van klager in de EBI ten grondslag lag en uit één "nieuw" bericht uit 1999, meer dantwee jaar oud.
Die informatie is deels irrelevant, omdat er niet uit geconcludeerd kan worden dat klager vluchtgevaarlijk is of dat zijn vlucht een maatschappelijk risico in zich zou dragen, en deels onjuist. Klager is veroordeeld voorlidmaatschap van een criminele organisatie die zich bezig houdt met de handel in verdovende middelen. Uit het enkele feit dat in klagers huis een aantal CS-gasbusjes is gevonden en dat in een pand waar verdovende middelen lagenopgeslagen een aantal wapens is gevonden kan niets afgeleid worden over eventueel vluchtrisico of maatschappelijk risico. Drugs en wapens gaan immers bijna altijd samen.
De informatie uit december 1996 dat een aantal leden van zijn organisatie nog in Nederland zou zijn kan, zonder dat die informatie in de tussentijd verder is bijgewerkt, geen serieuze grondslag voor een verlengingsbeslissing vormen.Dit geldt ook voor het feit dat een lid van de criminele organisatie indertijd in Engeland tijdens een politietransport werd bevrijd. Op geen enkele wijze wordt duidelijk gemaakt dat klager of mensen van zijn vermeende organisatiedaar de hand in hebben gehad. Het is zelfs niet duidelijk of deze persoon op dat moment ook geassocieerd was met klager. Nu de samenstelling van criminele organisaties nogal wijzigt, is het feit dat iemand jaren geleden in Engelandis bevrijd en jaren daarna samen met klager terechtstaat in Nederland, geen serieuze indicatie voor het feit dat klager vluchtpogingen heeft. Bovendien was klager in Engeland gedetineerd op het moment dat de bedoelde ontvluchtingplaatsvond. Hieruit volgt dat klager daar geen – in ieder geval geen rechtstreekse – bemoeienis mee heeft gehad.
Aan de verlengingsbeslissing ligt verder ten grondslag dat klager wellicht zal worden uitgeleverd aan Engeland. Deze informatie was relevant in december 1996, maar het door Engeland gedane uitleveringsverzoek is inmiddels ook weeringetrokken. Op dit moment is er geen uitleveringsverzoek en bestaat ook niet de verwachting dat dat er aan komt. Dit blijkt ook uit de bij de hoorzitting van de vorige verlenging overgelegde brief van het Britse Consulaat-Generaalte Amsterdam d.d. 1 november 2001.
Dit geldt ook voor het feit dat klager zou hebben aangegeven nog een vervangende straf van vijftien jaar uit te moeten zitten. Klager ontkent dit gezegd te hebben en de Engelse autoriteiten bevestigen een en ander niet. Wel wordtmelding gemaakt van een eerder uitleveringsverzoek dat is ingetrokken. Klager heeft dus in Engeland geen zaak open staan en er is ook geen berechting te verwachten.
Verder is op geen enkele wijze duidelijk gemaakt of gesteld dat klager betrokken is geweest bij de ontvluchting van een voormalig medeverdachte, die eerder in Engeland bevrijd werd.
Ten aanzien van de ambtsberichten dat een medeverdachte die eerder uit Nederland ontsnapt is in augustus 1999 zou proberen klager uit de EBI te halen is na ruim 3 jaar op geen enkele wijze van dat voornemen gebleken. Deze informatiekan thans geen serieuze grond meer opleveren. Met name niet door de toevoeging dat die ontsnapping per helikopter zou plaatsvinden. Men komt met een helikopter niet eens in de buurt van de inrichting en over de luchtplaats isbeveiliging geplaatst om te voorkomen dat helikopters landen dan wel dat touwen of ladders worden uitgegooid. Zo'n ontsnapping zou dus niet eens kunnen.
Bovendien is de informatie afkomstig uit Engeland en deze kan op geen enkele wijze gecontroleerd worden.
Verder voldoet klager niet aan de criteria voor een verblijf in de EBI. Er is geen vluchtrisico en evenmin is sprake van een maatschappelijk risico.
Bij de bepaling van het maatschappelijk risico dient het delict een doorslaggevende factor te zijn, terwijl klager is veroordeeld voor eenvoudige verdovende middelen-delicten en er geen bijzondere achtergrond is bij de verdenking ofde veroordeling.
Het toetsen van de voorhanden zijnde informatie aan de indicatoren voor de bepaling van het vluchtrisico kan tot geen andere conclusie leiden dan dat er geen sprake is van vluchtrisico. Er zijn geen eerdere ontvluchtingen ofpogingen daartoe gedaan, er is geen perspectief van uitlevering, er is geen strafrestant in het buitenland en de informatie van met name augustus 1999 is niet door het Gedetineerden informatiepunt (Grip) geverifieerd kunnen wordenop betrouwbaarheid en actualiteit.
Klager is heel verbaasd over de inhoud van de verlengingsbeslissing daar de selectiefunctionaris twee à drie weken voor de beslissing tegen hem heeft gezegd dat hij geen reden zag om hem in de EBI te houden.
Tot slot wil klager nog opmerken dat hij niets van zijn argumenten tegen de verlengingsbeslissing terugvindt in de beoordeling van de uitspraak van de Raad.

3.2. In het selectievoorstel van de directeur van de EBI Nieuw Vosseveld te Vught is aangegeven dat, mede gelet op de lengte van de aan klager opgelegde gevangenisstraf, de veroordeling tot een gevangenisstraf van vier jaar inverband met een ernstig delict – waartegen hij hoger beroep heeft aangetekend – en het feit dat een eventuele ontvluchting van klager een grote mate van maatschappelijke onrust zou veroorzaken, klager behoort tot de in de EBIbehorende doelgroep.

3.3. De selectiefunctionaris heeft bericht dat de noodzaak tot handhaving van klager in de EBI laatstelijk aan de orde is geweest in de vergadering van de adviescommissie EBI op 13 december 2001. Dit geschiedde aan de hand vaneen voorstel van 5 december 2001 van de directeur van de EBI Nieuw Vosseveld. De selectiefunctionaris heeft op 13 december 2001 een advies uitgebracht. Een advies van het Penitentiair Selectie Centrum was nietnoodzakelijk/geïndiceerd.
Uit de beschikbare informatie bleek onder meer het volgende.
In ingekomen ambtsberichten in december 1996 is er op gewezen dat er aanwijzingen waren waaruit bleek dat klager voornemens was zich te onttrekken aan de detentie, waarbij hulp van buitenaf met grof geweld, geweld tegen personen eneen gijzelingsactie niet werden uitgesloten. In het verlengde daarvan is gewezen op het feit dat klager leider is van een criminele organisatie. Bij de aanhouding van de leden van deze organisatie zijn automatische vuurwapens,handgranaten en vuistvuurwapens aangetroffen. Een aantal leden van de organisatie bevindt zich nog in vrijheid. In genoemde berichten werd aangegeven dat een aantal leden – onder wie 'klagers rechterhand' – nog in Nederland zouzijn. De criminele organisatie waartoe klager behoort zou bovendien de beschikking hebben over explosieven en zware vuurwapens, waaronder raketwerpers.
Verder bleek dat een lid van de criminele organisatie, waarvan klager de leider is, in Engeland tijdens een politietransport werd bevrijd door gewapende criminelen waarbij de auto waarin hij werd vervoerd werd klemgereden. Datbetreffende lid staat in Engeland gesignaleerd voor de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf van drieëntwintig jaar.
Bovendien bleek dat klager wellicht zal worden uitgeleverd aan Engeland. Er is inmiddels ook sprake van een uitleveringsverzoek. In dat verband heeft klager zelf aangegeven daar nog een gevangenisstraf van vijftien jaar tegoed tehebben.
Op 16 augustus 1999 was sprake van ingekomen ambtsberichten waaruit bleek dat sprake is van plannen/voornemens om klager te bevrijden uit detentie. Daartoe zou een helikopter worden ingezet door een lid van klagers crimineleorganisatie. Dit lid ontvluchtte op 10 juni 1999 uit Nederlandse detentie door middel van een goed voorbereid ontvluchtingsplan.
Klager is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf jaar wegens het plegen van ernstige delicten. Tijdens zijn verblijf in de EBI Nieuw Vosseveld is hij bovendien in eerste aanleg nog veroordeeld tot een gevangenisstraf vanvier jaar wegens een vechtpartij in de EBI met een medegedetineerde die ten gevolge daarvan is komen te overlijden. Klager heeft inmiddels hoger beroep aangetekend tegen dit vonnis.
Op grond van het voorgaande en wegens de maatschappelijke en publicitaire gevoeligheid van de door klager gepleegde delicten moet geconcludeerd worden dat sprake zou zijn van grote maatschappelijke onrust in geval klager zich zouweten te onttrekken aan detentie. Daarom is beslist tot handhaving van klager in de EBI Nieuw Vosseveld te Vught.
4. De beoordeling
4.1. De EBI Nieuw Vosseveld is aangewezen als h.v.b. en gevangenis voor mannen en heeft een regime van beperkte gemeenschap en een extra beveiligingsniveau.

4.2. Op grond van artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (15 augustus 2000, nummer 5042803/00/DJI), die op 1 oktober 2000 in werking is getreden, kunnen in de extra beveiligde inrichtinggedetineerden worden geplaatst die:
a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of
b. bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is.

4.3. Artikel 26 van voornoemde Regeling noemt de voorwaarden die in acht worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in een EBI en de beslissing tot verlenging van het verblijf in een EBI elke zes maanden daarna.

4.4. De beroepscommissie overweegt het volgende.
Klager is voor het plegen van ernstige, maatschappelijk en publicitair gevoelige delicten veroordeeld tot een lange gevangenisstraf. De door hem gepleegde delicten betroffen misdrijven strafbaar gesteld in artikel 140 van hetWetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Bovendien is hij daarnaast, tijdens zijn verblijf in de EBI, in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren wegens een vechtpartij in de EBI met een medegedetineerde met dodelijke afloop.
De beroepscommissie acht gelet op het voorgaande aannemelijk dat klager ook thans bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormt. Zij acht het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt. Zij concludeert dan ookdat klager, gelet op het hiervoor overwogene, nog steeds valt in de onder 4.2 bedoelde categorie b.
De beroepscommissie komt tot het oordeel dat de beslissing klagers verblijf in de EBI te verlengen niet in strijd met de wet is en, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk kan wordenaangemerkt.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Schoone, secretaris, op 24 pril 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven