Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 01/1836/GM, 23 april 2002, beroep
Uitspraakdatum:23-04-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 01/1836/GM

betreft: [klager] datum: 23 april 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een op 7 september 2001 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door de fysiotherapeut verbonden aan de locatie Alphen aan den Rijn te Alphen aan den Rijn,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 30 augustus 2001 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Klager en de aan de locatie Alphen aan den Rijn verbonden fysiotherapeut zijn uitgenodigd om ter zitting van de beroepscommissie van 15 maart 2002, gehouden in de p.i. Over-Amstel te Amsterdam te worden gehoord. Hoewel voor klagersvervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt. De fysiotherapeut heeft schriftelijk gereageerd op het beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur d.d. 8 augustus 2001, betreft het feit dat de fysiotherapeut wil dat klager zelf zijn knie leert intapen.

2. De standpunten van klager en de fysiotherapeut
Klager heeft het volgende aangevoerd.
Hij heeft iedere dag pijn in zijn handen. Hij kan niet iedere dag met kracht zijn knieën intapen. De fysiotherapeut zegt dat hij klager wilde leren hoe hij zelf zijn knie moet intapen, maar dat is niet waar. Klager heeft het eenkeer gezien en moest het toen maar zelf doen. Hij is bij de medische dienst geweest en zelfs zij kunnen hem niet intapen. Zij zeggen dat de fysiotherapeut dat moet doen.
Hij heeft nu elke dag pijn, maar er wordt niets aan gedaan.

De fysiotherapeut heeft het volgende standpunt ingenomen.
Omdat klagers knie iedere dag ingetaped moet worden, waren er vier sessies bij de fysiotherapeut gepland om klager te leren zelf zijn knie in te tapen. Reeds voordat er gestart kon worden met de sessies, weigerde hij hieraan mee tewerken. Klager geeft in zijn beroepschrift aan dat hij elke dag pijn heeft in zijn handen, maar hiervan is niets bekend bij de medische dienst. Hij heeft hier nog nooit over geklaagd.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 28, eerste lid, Pm kan een gedetineerde een beroepschrift indienen tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts. In dat artikel is voorts bepaald dat met de inrichtingsarts gelijk wordt gesteld deverpleegkundige dan wel andere hulpverleners die door de inrichtingsarts bij de zorg aan gedetineerden zijn betrokken.
De beroepscommissie is van oordeel dat het handelen van de fysiotherapeut valt onder medisch handelen als bedoeld in artikel 28 Pm, zodat hiertegen beroep kan worden ingesteld. Klager zal daarom worden ontvangen in zijn beroep.

Niet aannemelijk is geworden dat klager niet in staat is geweest zijn knieën te leren intapen. Bovendien is als onweersproken vast komen te staan dat de reden van het aan klager zelf leren intapen van zijn knieën is dat deze iederedag ingetaped moeten worden. Van belang is voorts dat de fysiotherapeut uitgebreid aandacht wilde besteden aan het leren intapen en daarvoor ook vier sessies had gepland.
De beroepscommissie is van oordeel dat het handelen van de aan de inrichting verbonden fysiotherapeut niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond wordenverklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, drs. H. van der Berg en drs. F.M.M. van Exter, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Vodegel, secretaris, op 23 april 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven